Deze publicatie maakt gebruik van cookies

We gebruiken functionele en analytische cookies om onze website te verbeteren. Daarnaast plaatsen derde partijen tracking cookies om gepersonaliseerde advertenties op social media weer te geven. Door op accepteren te klikken gaat u akkoord met het plaatsen van deze cookies.
Logo van de KIWK

Van kennis naar impuls!

Maar hoe?

De Kennisimpuls Waterkwaliteit heeft - de naam zegt het al - een impuls gegeven aan het ontwikkelen, ontsluiten en toepasbaar maken van de kennis en inzichten die nodig zijn om de waterkwaliteit te verbeteren en de biodiversiteit te vergroten. Het resultaat: tientallen rapporten, Deltafacts en factsheets plus een groot aantal handreikingen, tools en instrumenten. De grote vraag is hoe waterbeheerders hiermee in de praktijk het verschil kunnen maken. We vroegen het aan een tiental leden van de gebruikerscommissies van de afzonderlijke Kennisimpulsprojecten.

Ervaring opdoen met Systeemgerichte Ecologische Stressanalyse

Esther de Jong, Waterschap Limburg (Ecologie)

Ecoloog Esther de Jong van Waterschap Limburg was nauw betrokken bij het ontwikkelen van de Systeemgerichte Ecologische Stressanalyse SESA, een instrument dat werd (door)ontwikkeld binnen het project Ecologie van de KIWK.

“Binnen ons waterschap hebben we een SESA opgesteld voor het stroomgebied van de Groote Molenbeek. We zijn nu bezig met een SESA voor de Oostrumse beek en de Geul. Het is een mooi instrument dat een zo volledig mogelijk beeld geeft van alle factoren die met elkaar de waterkwaliteit negatief beïnvloeden, wat je kunt doen om deze negatieve invloeden aan te pakken en wat het effect is van de maatregelen die je neemt.

Binnen de KIWK is het instrument op meerdere plekken in Nederland toegepast. Op deze manier doen we er ervaring mee op, en die ervaringen kunnen weer meegenomen worden bij de verdere doorontwikkeling van het instrument en bij het bepalen van de randvoorwaarden, zoals het afstemmen van de monitoring op de benodigde analysedata. Het is ook belangrijk dat het ontwikkelde instrument wordt gedeeld met onder andere adviesbureaus. Met hun hulp kunnen we vaart gaan maken en het instrument verder verbeteren.”

Link terug naar overzichtspagina

Effectieve maatregelen selecteren vraagt maatwerk

Joanneke Spruijt, Waterschap Zuiderzeeland (Nutriënten)

“De centrale vraag in het Nutriëntenproject was: welke maatregelen snijden hout? Die vraag sprak mij erg aan,” aldus adviseur agrarische emissies Joanneke Spruijt die als GC-lid betrokken was bij het project. Juist omdat het selecteren van ‘houtsnijdende’ maatregelen volgens haar erg belangrijk is: “Het is maatwerk.”

“Er zijn lijsten met opsommingen van mogelijke nutriëntenmaatregelen, waaruit men kan kiezen, zoals de zogenaamde BOOT-lijst en het perceelspecifieke instrument Maatregelen-op-de-kaart, dat ontwikkeld is binnen dit project. We hebben vooral geleerd dat het selecteren van nutriëntenmaatregelen die effectief zijn, maatwerk is; per gebied en vaak zelfs per perceel.

Ik was betrokken bij het monitoringtraject in het stroomgebied van de Vuursteentocht, een kanaal in Flevoland tussen Dronten en Lelystad, met vrijwel 100 procent landbouw op klei. In dit stroomgebied is nauwkeurig gemonitord om de hot spots en hot moments van de uit- en afspoeling van nutriënten naar het oppervlaktewater te achterhalen. Daaruit kwam naar voren dat nitraat vooral via drains in het oppervlaktewater komt. Oppervlakkige afspoeling speelt hier geen grote rol. Het aanleggen van bufferstroken als nutriëntenmaatregel zal hier dus weinig hout snijden. Percelen met een hoog berekend stikstofoverschot blijken tevens hogere nitraatconcentraties in uitstromend drainagewater te hebben. Dat hoge stikstofoverschot komt hier door dierlijke mestaanwending na de oogst. In het neerslagseizoen spoelt een groot deel ervan uit. Het verminderen of achterwege laten van dierlijke mestaanwending na de oogst zou hier dus wel een effectieve maatregel kunnen zijn.

Op basis van de opgedane kennis gaan boeren nu in studiegroepen aan de slag met het verbeteren van stikstofbenutting. Bodem- en bemestingsdeskundigen ondersteunen hen daarbij. Al met al hebben we de nodige inzichten opgedaan waarop we gebiedsgerichte projecten met boeren kunnen baseren.”

 

Link terug naar overzichtspagina

Bronnen aanpakken

Bastiaan van Zuidam, Waterschap Rijn en IJssel (Grip op Slib/Ecologie)

Wat is het effect van nutriëntrijk slib op de beekvegetatie, waar komt dit slib vandaan en wat kunnen we eraan doen? Het zijn vragen die ecoloog Bastiaan van Zuidam van Waterschap Rijn en IJssel al enkele jaren bezighouden. In het project Grip op Slib – een pilotproject dat vooruitlopend op de Kennisimpuls werd gestart, werd gezocht naar antwoorden. Die werden deels gevonden. Wat nu?

“Nutriëntrijk slib in beken zorgt voor woekering van waterplanten, maar ook voor een eenvormige beekvegetatie. Dat is precies de reden dat we er wat aan willen doen. Als je weet waar het slib vandaan komt, kun je maatregelen nemen om de aanwas te beperken. In het project Grip op Slib hebben de onderzoekers ons meer inzicht gegeven in de bronnen en routes. De resultaten laten zien dat de herkomst van slib per beek verschilt. Zo lijkt er in de Drentse Aa vooral sprake te zijn van intern transport binnen de beek, terwijl in twee andere beken gebiedsvreemd inlaatwater en toestroom van slib vanuit de bovenlopen belangrijke bronnen waren.

Woekering van soortenarme watervegetaties kun je tegengaan door de voedselrijkdom van de waterbodem te verlagen. Je kunt voedselrijk slib verwijderen door te baggeren, maar als de bronnen niet zijn veranderd, vormt er daarna waarschijnlijk opnieuw een rijke sliblaag. Een brongerichte aanpak is dus verstandig. Het instellen van bufferstroken langs watergangen lijkt een goede maatregel om de uitspoeling en afspoeling van nutriënten te verminderen. Uit dit onderzoek bleek dat inlaatwater en aanvoer vanuit bovenlopen ook aandacht verdienen. Een andere goede oplossingsrichting is om, waar mogelijk, beken zó in te richten dat er voldoende stroming is, zodat er geen sliblaag wordt afgezet.”

 

Link terug naar overzichtspagina

Antwoorden, maar ook weer nieuwe vragen

Harry Boonstra, Wetterskip Fryslân (Brakke Wateren)

Waarom halen we de doelen in brakke wateren niet, ondanks alle maatregelen die we nemen? Dat was de simpele vraag waarmee het Brakwaterproject van de Kennisimpuls begon. Het project heeft de nodige antwoorden opgeleverd, maar ook weer veel nieuwe vragen opgeworpen, aldus GC-lid Harry Boonstra van Wetterskip Fryslân.

“Het was de bedoeling om op basis van bestaande informatie meer inzicht te krijgen in het functioneren van brakwatersystemen. Daarmee konden we betere, wellicht meer realistische doelen afleiden voor dit type wateren, met bijbehorende maatlatten. Maar ook effectievere maatregelen. Dat bleek toch lastig. Het ene brakke water is het andere niet. Een brakwatermeertje in de duinen heeft bijvoorbeeld niet te maken met grote fluctuaties in zoutgehalten, zoals dat wel het geval is in veel van onze eigen brakke watergangen. Want die liggen in landbouwgebieden en die spoelen we door om verzilting te bestrijden. Dat levert grote fluctuaties op in zoutgehalten. We weten niet zo goed wat het effect daarvan is op brakwaterflora en -fauna. Wat wel duidelijk is geworden, is dat brakke wateren met relatief lage chloridegehaltes (<1000 mg Cl/l) eigenlijk meer functioneren als zoete wateren. En dat we dit soort wateren dus misschien beter als zodanig kunnen behandelen.

Ik ben nu zelf als waterschapper in deeltijd bezig met een promotieonderzoek op het gebied van de effectgerichte monitoring van milieuvreemde stoffen aan de UvA. Normaal duurt het wel een tijdje voordat wetenschappelijke kennis en inzichten hun weg vinden naar de praktijk. Maar dat probleem heb ik niet als waterschapper én wetenschapper (lacht). Vandaar dat ik ook erg gecharmeerd was van de Kennisimpuls, juist omdat waterschappers en wetenschappers hierin samen zijn opgetrokken. Ik hoop dat we als gebruikerscommissie van dit onderzoek contact kunnen blijven houden en van elkaar kunnen blijven leren. En ik wil de onderzoekers van het project ook nog een keer uitnodigen om hier in Friesland aan mijn collega’s tekst en uitleg te geven over de resultaten.”

Link terug naar overzichtspagina

Kennis en inzichten ESFtox met elkaar delen

Arjan Verhoeff, Waterschap Drents Overijsselse Delta (Toxiciteit)

Arjan Verhoeff was als GC-lid betrokken bij het KIWK-project Toxiciteit. Daarin werd een instrument (door)ontwikkeld dat inzicht geeft in de toxische druk op het water en daarmee handvatten biedt voor het aanpakken van de verontreiniging: ESFTox 2.0

“Een instrument als ESFTox is heel belangrijk als je werk wilt maken van het aanpakken van giftige stoffen in het water. En dat is weer belangrijk om de ecologische waterkwaliteit te verbeteren. Uit onderzoek blijkt dat naast nutriënten een overmaat aan giftige stoffen bepalend kan zijn voor het niet halen van onze kwaliteitsdoelen. Wij hebben als waterschap een toxiciteitsanalyse uitgevoerd. Dat heeft ons geholpen bij het opstellen van beleid rondom dit thema. Er is al wel een landelijke hotspotanalyse medicijnresten opgesteld enkele jaren geleden. Maar als je echt wilt weten waar je aan de gang moet om de druk van medicijnresten en andere giftige stoffen zoals metalen en bestrijdingsmiddelen te verminderen, zul je toch deze analyse moeten doen. Dat is onze ervaring.

ESFTtox 2.0 heeft het uitvoeren van een toxiciteitsanalyse vereenvoudigd, maar het blijft hele complexe materie. Niet alleen wat betreft bemonstering en analyse, ook als het gaat om het interpreteren van de resultaten. Ik denk dat het goed is als we - bijvoorbeeld in een Community of Practice - kennis en inzichten over de uitvoering met elkaar delen. Op die manier kunnen we ook zorgen voor uniformering, zodat resultaten onderling vergelijkbaar zijn en we kosten besparen.”

Link terug naar overzichtspagina

Blijvende aandacht voor vergrijzing van grondwater

Juliaan Prast, het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (Grondwater)

Juliaan Prast was lid van de Gebruikerscommissie van het Kennisimpulsproject waarin werd gekeken naar de oorzaken van, en mogelijke oplossingen voor de sluipende verontreiniging van ons diepere grondwater. In vaktermen: vergrijzing. Dankzij het project is het onderwerp volgens Prast op de bestuurlijke agenda’s terechtgekomen. Nu nog zorgen dat het er ook blijft.

“Er was bij grondwaterbeheerders veel behoefte aan het bij elkaar brengen van alle kennis en inzichten die er op dit ogenblik zijn over grondwaterkwaliteit en de vergrijzing van grondwater in Nederland. De onderzoekers hebben deze kennis en inzichten samengevat in vijf verhelderende Deltafacts. Dat is een mooi resultaat.

Er zijn kaarten opgesteld die inzicht geven in de kwetsbaarheid van de ondergrond voor vergrijzing. Deze informatie kan behulpzaam zijn bij het maken van afwegingen voor activiteiten aan maaiveld of in de ondergrond, zoals de aanleg van bodemenergiesystemen. Ik vond het als GC-lid belangrijk dat er in het project niet alleen aandacht was voor de oorzaken en risico’s van vergrijzing. Maar ook voor mogelijkheden om er iets tegen te doen. Het eindrapport geeft een overzicht van handelingsperspectieven voor het beperken van verontreiniging van het grondwater.

Aan het einde van dit jaar zal de Studiegroep Grondwater met een advies komen over de vraag wat de opgaven zijn op het gebied van grondwaterkwaliteit en of er aanvullende acties nodig zijn. De resultaten van de Kennisimpuls zullen hiervoor goed bruikbaar zijn. Door dit project is vergrijzing van het grondwater als aandachtspunt op de agenda gezet.”

Link terug naar overzichtspagina

Eerste handvatten voor concrete aanpak

Carli Aulich, Waterschap Noorderzijlvest (Diergeneesmiddelen)

Carli Aulich is blij met de resultaten van het diergeneesmiddelenproject, want ze geven oppervlaktewaterkwaliteitsbeheerders de eerste voorzichtige handvatten om in actie te komen.

“Dankzij dit project hebben we een beter beeld gekregen van de groep diergeneesmiddelen waar we ons het meest zorgen om moeten maken. Het betreft vooral anti-parasitaire middelen. Dit geeft houvast bij het aanpakken van de emissies van deze middelen. Bijvoorbeeld door de werkzame stoffen in deze middelen op te nemen in je monitoringplan. Verder hebben de onderzoekers voor ontwormingsmiddelen (antiparasitica, red.) en voor antivlooienmiddelen gezocht naar praktisch toepasbare maatregelen om emissies tegen te gaan.

Ik neem deel aan de themagroep Bronaanpak Medicijnresten, waarin waterschappers met elkaar kijken hoe we via een bronaanpak de emissies van met name humane geneesmiddelen kunnen beperken. Het zou mooi zijn als we in deze groep het onderwerp verbreden en ook gaan kijken naar diergeneesmiddelen.

En verder? In dit project heeft de nadruk gelegen op emissies naar oppervlaktewater, en minder naar grondwater. Het zou goed zijn als daar ook aandacht voor komt. En ik heb het gevoel dat er van veel werkzame stoffen in diergeneesmiddelen nog niet voldoende betrouwbare (onderbouwde) PNEC’s zijn vastgesteld: Predicted No Effect Concentrations. Dit zijn de concentraties waarboven effecten kunnen optreden op de aquatische ecologie. Meer en beter onderbouwde PNEC’s zou een grote stap voorwaarts zijn. Dan kun je aan de hand van monitoringgegevens nog beter bepalen wáár diergeneesmiddelen een risico opleveren, en waar je dus maatregelen moet nemen.”

Link terug naar overzichtspagina

Lastige, maar uitdagende zoektocht

Theo Cuijpers, Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard (Ketenverkenner)

Volgens GC-lid Theo Cuijpers was het project Ketenverkenner een lastige, maar uitdagende zoektocht. Want wat doe je als je aanvankelijke projectopzet in de praktijk toch iets anders uitpakt?

“In Nederland kennen we de ketenaanpak (humane) medicijnresten. Het is een succesvolle aanpak waarbij we in de hele keten van producent tot gebruiker kijken waar aanknopingspunten liggen voor het terugdringen van emissies naar het water. In het project Ketenverkenner was het aanvankelijk de bedoeling te kijken of we met deze succesvolle aanpak als voorbeeld, ook zo’n aanpak konden vinden voor enkele andere stoffen die ons zorgen baren: microplastics, biociden en zogenoemde wash-off producten. Maar we kwamen erachter dat de ketens voor deze stoffen heel anders en ook veel diffuser in elkaar zitten. En dat zo’n aanpak daarmee heel lastig te realiseren is.

De vraag was: wat kunnen we dan wel? Dat was het begin van een zoektocht waarin we samen met de onderzoekers toch in beeld hebben kunnen brengen wat bronnen en routes zijn, wat de risico’s zijn voor het watermilieu, wat we kunnen doen en wat we nog niet weten. Dat geeft aanknopingspunten voor een concrete aanpak.

Een goede volgende stap is om de stoffen die het meeste gevaar opleveren, op te nemen in de monitoringprogramma’s van de waterschappen, om te kijken in hoeverre ze in het water worden aangetroffen en mogelijk een bedreiging vormen. Ik denk dat het ook verstandig is dat we van nieuwe, opkomende stoffen al in een vroeg stadium analyses maken. Juist om snel meer duidelijkheid te krijgen over eventuele risico’s voor het waterleven en mogelijke zorgen weg te nemen.”

Link terug naar overzichtspagina

Inzicht over aandeel erfemissies van gewasbeschermingsmiddelen

Marian van Dongen, Waterschap Hunze en Aa’s (Gewasbeschermingsmiddelen)

Gewasbeschermingsmiddelen worden regelmatig aangetroffen in het oppervlaktewater. Hoe komt dat, en nog belangrijker: hoe voorkomen we dat? Marian van Dongen was lid van de Gebruikerscommissie van het KIWK-project Gewasbeschermingsmiddelen dat emissieroutes onderzocht en instrumenten ontwikkelde om emissies te voorkomen.

“Het KIWK-project heeft nieuwe inzichten opgeleverd over emissieroutes en waar er nog kennishiaten zijn. Het resulteerde onder andere in zicht op het aandeel van spuitdrift en erfemissies voor een aantal stoffen vanaf bollenteeltbedrijven en in een tool die helpt om afspoeling van akkerbouwpercelen tegen te gaan.

Om echt impact te bereiken, moet deze kennis de agrariërs bereiken in de vorm van handelingsperspectieven. Wat zijn voor mijn bedrijf goede preventiemaatregelen? De ontwikkelde instrumenten kunnen dat inzicht bieden, maar wie wijst agrariërs de weg ernaartoe? Wie voelt zich verantwoordelijk?

Vroeger was er de Dienst Landbouwvoorlichting (DLV) van de overheid die als opdracht had zulke kennis als onafhankelijke partij bij de boeren te brengen. Een aantal waterschappen pakt die rol nu zelf, bijvoorbeeld via het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer. Maar wanneer elk waterschap afzonderlijk handelt, blijft het hapsnap. Het zou mooi zijn als het Rijk die belangrijke voorlichtingstaak weer op zich nam.”

Link terug naar overzichtspagina

Nieuwe strategie

Danneke Verhagen, Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (Gedragswetenschappen)

Hoe overtuig je mensen hun gedrag zo te veranderen dat er minder plastic, medicijnresten en meststoffen in het water terechtkomen? Danneke Verhagen was lid van de Gebruikerscommissie van het KIWK-project Gedragswetenschappen.

“Bij elke campagne voor betere waterkwaliteit, denken we hier: kan het nog slimmer of beter? Want het is natuurlijk superbelangrijk dat je boodschap snel en juist overkomt. We zijn als waterschap dus altijd bezig met wat wel en niet werkt. In het KIWK-project Gedragswetenschappen is de vraag ‘kan het beter?’ expliciet gemaakt en is er heel concreet onderzoek gedaan naar welke opties het best werken om gedrag te veranderen.

Als je samen met agrariërs wilt werken aan een betere kwaliteit van het oppervlaktewater, is het effectiever om in gesprek te gaan dan brieven of informatiemateriaal toe te sturen. Op die lijn zaten we al; dit project bevestigt dat dat een juiste keuze is.

Ook is er onderzoek gedaan naar de kracht van visualisaties en het nut van samenwerken met bedrijven om je bereik in publiekscampagnes te vergroten. Want gedrag kun je ook via partners zoals webwinkels beïnvloeden. Het KIWK-project heeft laten zien dat ketenpartners daar voor open staan. Zo kunnen we als waterschappen een nieuwe strategie toevoegen aan het brede pallet aan waterkwaliteitsmaatregelen.”

Link terug naar overzichtspagina
Logo van de KIWK

Van kennis naar impuls!

Maar hoe?

De Kennisimpuls Waterkwaliteit heeft - de naam zegt het al - een impuls gegeven aan het ontwikkelen, ontsluiten en toepasbaar maken van de kennis en inzichten die nodig zijn om de waterkwaliteit te verbeteren en de biodiversiteit te vergroten. Het resultaat: tientallen rapporten, Deltafacts en factsheets plus een groot aantal handreikingen, tools en instrumenten. De grote vraag is hoe waterbeheerders hiermee in de praktijk het verschil kunnen maken. We vroegen het aan een tiental leden van de gebruikerscommissies van de afzonderlijke Kennisimpulsprojecten.

Ecoloog Esther de Jong van Waterschap Limburg was nauw betrokken bij het ontwikkelen van de Systeemgerichte Ecologische Stressanalyse SESA, een instrument dat werd (door)ontwikkeld binnen het project Ecologie van de KIWK.

“Binnen ons waterschap hebben we een SESA opgesteld voor het stroomgebied van de Groote Molenbeek. We zijn nu bezig met een SESA voor de Oostrumse beek en de Geul. Het is een mooi instrument dat een zo volledig mogelijk beeld geeft van alle factoren die met elkaar de waterkwaliteit negatief beïnvloeden, wat je kunt doen om deze negatieve invloeden aan te pakken en wat het effect is van de maatregelen die je neemt.

Binnen de KIWK is het instrument op meerdere plekken in Nederland toegepast. Op deze manier doen we er ervaring mee op, en die ervaringen kunnen weer meegenomen worden bij de verdere doorontwikkeling van het instrument en bij het bepalen van de randvoorwaarden, zoals het afstemmen van de monitoring op de benodigde analysedata. Het is ook belangrijk dat het ontwikkelde instrument wordt gedeeld met onder andere adviesbureaus. Met hun hulp kunnen we vaart gaan maken en het instrument verder verbeteren.”

Link terug naar overzichtspagina

Joanneke Spruijt, Waterschap Zuiderzeeland (Nutriënten)

Effectieve maatregelen selecteren vraagt maatwerk

“De centrale vraag in het Nutriëntenproject was: welke maatregelen snijden hout? Die vraag sprak mij erg aan,” aldus adviseur agrarische emissies Joanneke Spruijt die als GC-lid betrokken was bij het project. Juist omdat het selecteren van ‘houtsnijdende’ maatregelen volgens haar erg belangrijk is: “Het is maatwerk.”

“Er zijn lijsten met opsommingen van mogelijke nutriëntenmaatregelen, waaruit men kan kiezen, zoals de zogenaamde BOOT-lijst en het perceelspecifieke instrument Maatregelen-op-de-kaart, dat ontwikkeld is binnen dit project. We hebben vooral geleerd dat het selecteren van nutriëntenmaatregelen die effectief zijn, maatwerk is; per gebied en vaak zelfs per perceel.

Ik was betrokken bij het monitoringtraject in het stroomgebied van de Vuursteentocht, een kanaal in Flevoland tussen Dronten en Lelystad, met vrijwel 100 procent landbouw op klei. In dit stroomgebied is nauwkeurig gemonitord om de hot spots en hot moments van de uit- en afspoeling van nutriënten naar het oppervlaktewater te achterhalen. Daaruit kwam naar voren dat nitraat vooral via drains in het oppervlaktewater komt. Oppervlakkige afspoeling speelt hier geen grote rol. Het aanleggen van bufferstroken als nutriëntenmaatregel zal hier dus weinig hout snijden. Percelen met een hoog berekend stikstofoverschot blijken tevens hogere nitraatconcentraties in uitstromend drainagewater te hebben. Dat hoge stikstofoverschot komt hier door dierlijke mestaanwending na de oogst. In het neerslagseizoen spoelt een groot deel ervan uit. Het verminderen of achterwege laten van dierlijke mestaanwending na de oogst zou hier dus wel een effectieve maatregel kunnen zijn.

Op basis van de opgedane kennis gaan boeren nu in studiegroepen aan de slag met het verbeteren van stikstofbenutting. Bodem- en bemestingsdeskundigen ondersteunen hen daarbij. Al met al hebben we de nodige inzichten opgedaan waarop we gebiedsgerichte projecten met boeren kunnen baseren.”

 

Link terug naar overzichtspagina

Bastiaan van Zuidam, Waterschap Rijn en IJssel (Grip op Slib/Ecologie)

Bronnen aanpakken

Wat is het effect van nutriëntrijk slib op de beekvegetatie, waar komt dit slib vandaan en wat kunnen we eraan doen? Het zijn vragen die ecoloog Bastiaan van Zuidam van Waterschap Rijn en IJssel al enkele jaren bezighouden. In het project Grip op Slib – een pilotproject dat vooruitlopend op de Kennisimpuls werd gestart, werd gezocht naar antwoorden. Die werden deels gevonden. Wat nu?

“Nutriëntrijk slib in beken zorgt voor woekering van waterplanten, maar ook voor een eenvormige beekvegetatie. Dat is precies de reden dat we er wat aan willen doen. Als je weet waar het slib vandaan komt, kun je maatregelen nemen om de aanwas te beperken. In het project Grip op Slib hebben de onderzoekers ons meer inzicht gegeven in de bronnen en routes. De resultaten laten zien dat de herkomst van slib per beek verschilt. Zo lijkt er in de Drentse Aa vooral sprake te zijn van intern transport binnen de beek, terwijl in twee andere beken gebiedsvreemd inlaatwater en toestroom van slib vanuit de bovenlopen belangrijke bronnen waren.

Woekering van soortenarme watervegetaties kun je tegengaan door de voedselrijkdom van de waterbodem te verlagen. Je kunt voedselrijk slib verwijderen door te baggeren, maar als de bronnen niet zijn veranderd, vormt er daarna waarschijnlijk opnieuw een rijke sliblaag. Een brongerichte aanpak is dus verstandig. Het instellen van bufferstroken langs watergangen lijkt een goede maatregel om de uitspoeling en afspoeling van nutriënten te verminderen. Uit dit onderzoek bleek dat inlaatwater en aanvoer vanuit bovenlopen ook aandacht verdienen. Een andere goede oplossingsrichting is om, waar mogelijk, beken zó in te richten dat er voldoende stroming is, zodat er geen sliblaag wordt afgezet.”

 

Link terug naar overzichtspagina

Harry Boonstra, Wetterskip Fryslân (Brakke Wateren)

Antwoorden, maar ook weer nieuwe vragen

Waarom halen we de doelen in brakke wateren niet, ondanks alle maatregelen die we nemen? Dat was de simpele vraag waarmee het Brakwaterproject van de Kennisimpuls begon. Het project heeft de nodige antwoorden opgeleverd, maar ook weer veel nieuwe vragen opgeworpen, aldus GC-lid Harry Boonstra van Wetterskip Fryslân.

“Het was de bedoeling om op basis van bestaande informatie meer inzicht te krijgen in het functioneren van brakwatersystemen. Daarmee konden we betere, wellicht meer realistische doelen afleiden voor dit type wateren, met bijbehorende maatlatten. Maar ook effectievere maatregelen. Dat bleek toch lastig. Het ene brakke water is het andere niet. Een brakwatermeertje in de duinen heeft bijvoorbeeld niet te maken met grote fluctuaties in zoutgehalten, zoals dat wel het geval is in veel van onze eigen brakke watergangen. Want die liggen in landbouwgebieden en die spoelen we door om verzilting te bestrijden. Dat levert grote fluctuaties op in zoutgehalten. We weten niet zo goed wat het effect daarvan is op brakwaterflora en -fauna. Wat wel duidelijk is geworden, is dat brakke wateren met relatief lage chloridegehaltes (<1000 mg Cl/l) eigenlijk meer functioneren als zoete wateren. En dat we dit soort wateren dus misschien beter als zodanig kunnen behandelen.

Ik ben nu zelf als waterschapper in deeltijd bezig met een promotieonderzoek op het gebied van de effectgerichte monitoring van milieuvreemde stoffen aan de UvA. Normaal duurt het wel een tijdje voordat wetenschappelijke kennis en inzichten hun weg vinden naar de praktijk. Maar dat probleem heb ik niet als waterschapper én wetenschapper (lacht). Vandaar dat ik ook erg gecharmeerd was van de Kennisimpuls, juist omdat waterschappers en wetenschappers hierin samen zijn opgetrokken. Ik hoop dat we als gebruikerscommissie van dit onderzoek contact kunnen blijven houden en van elkaar kunnen blijven leren. En ik wil de onderzoekers van het project ook nog een keer uitnodigen om hier in Friesland aan mijn collega’s tekst en uitleg te geven over de resultaten.”

Link terug naar overzichtspagina

Arjan Verhoeff, Waterschap Drents Overijsselse Delta (Toxiciteit)

Kennis en inzichten ESFtox met elkaar delen

Arjan Verhoeff was als GC-lid betrokken bij het KIWK-project Toxiciteit. Daarin werd een instrument (door)ontwikkeld dat inzicht geeft in de toxische druk op het water en daarmee handvatten biedt voor het aanpakken van de verontreiniging: ESFTox 2.0

“Een instrument als ESFTox is heel belangrijk als je werk wilt maken van het aanpakken van giftige stoffen in het water. En dat is weer belangrijk om de ecologische waterkwaliteit te verbeteren. Uit onderzoek blijkt dat naast nutriënten een overmaat aan giftige stoffen bepalend kan zijn voor het niet halen van onze kwaliteitsdoelen. Wij hebben als waterschap een toxiciteitsanalyse uitgevoerd. Dat heeft ons geholpen bij het opstellen van beleid rondom dit thema. Er is al wel een landelijke hotspotanalyse medicijnresten opgesteld enkele jaren geleden. Maar als je echt wilt weten waar je aan de gang moet om de druk van medicijnresten en andere giftige stoffen zoals metalen en bestrijdingsmiddelen te verminderen, zul je toch deze analyse moeten doen. Dat is onze ervaring.

ESFTtox 2.0 heeft het uitvoeren van een toxiciteitsanalyse vereenvoudigd, maar het blijft hele complexe materie. Niet alleen wat betreft bemonstering en analyse, ook als het gaat om het interpreteren van de resultaten. Ik denk dat het goed is als we - bijvoorbeeld in een Community of Practice - kennis en inzichten over de uitvoering met elkaar delen. Op die manier kunnen we ook zorgen voor uniformering, zodat resultaten onderling vergelijkbaar zijn en we kosten besparen.”

Link terug naar overzichtspagina

Juliaan Prast, het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (Grondwater)

Blijvende aandacht voor vergrijzing van grondwater

Juliaan Prast was lid van de Gebruikerscommissie van het Kennisimpulsproject waarin werd gekeken naar de oorzaken van, en mogelijke oplossingen voor de sluipende verontreiniging van ons diepere grondwater. In vaktermen: vergrijzing. Dankzij het project is het onderwerp volgens Prast op de bestuurlijke agenda’s terechtgekomen. Nu nog zorgen dat het er ook blijft.

“Er was bij grondwaterbeheerders veel behoefte aan het bij elkaar brengen van alle kennis en inzichten die er op dit ogenblik zijn over grondwaterkwaliteit en de vergrijzing van grondwater in Nederland. De onderzoekers hebben deze kennis en inzichten samengevat in vijf verhelderende Deltafacts. Dat is een mooi resultaat.

Er zijn kaarten opgesteld die inzicht geven in de kwetsbaarheid van de ondergrond voor vergrijzing. Deze informatie kan behulpzaam zijn bij het maken van afwegingen voor activiteiten aan maaiveld of in de ondergrond, zoals de aanleg van bodemenergiesystemen. Ik vond het als GC-lid belangrijk dat er in het project niet alleen aandacht was voor de oorzaken en risico’s van vergrijzing. Maar ook voor mogelijkheden om er iets tegen te doen. Het eindrapport geeft een overzicht van handelingsperspectieven voor het beperken van verontreiniging van het grondwater.

Aan het einde van dit jaar zal de Studiegroep Grondwater met een advies komen over de vraag wat de opgaven zijn op het gebied van grondwaterkwaliteit en of er aanvullende acties nodig zijn. De resultaten van de Kennisimpuls zullen hiervoor goed bruikbaar zijn. Door dit project is vergrijzing van het grondwater als aandachtspunt op de agenda gezet.”

Link terug naar overzichtspagina

Carli Aulich, Waterschap Noorderzijlvest (Diergeneesmiddelen)

Eerste handvatten voor concrete aanpak

Carli Aulich is blij met de resultaten van het diergeneesmiddelenproject, want ze geven oppervlaktewaterkwaliteitsbeheerders de eerste voorzichtige handvatten om in actie te komen.

“Dankzij dit project hebben we een beter beeld gekregen van de groep diergeneesmiddelen waar we ons het meest zorgen om moeten maken. Het betreft vooral anti-parasitaire middelen. Dit geeft houvast bij het aanpakken van de emissies van deze middelen. Bijvoorbeeld door de werkzame stoffen in deze middelen op te nemen in je monitoringplan. Verder hebben de onderzoekers voor ontwormingsmiddelen (antiparasitica, red.) en voor antivlooienmiddelen gezocht naar praktisch toepasbare maatregelen om emissies tegen te gaan.

Ik neem deel aan de themagroep Bronaanpak Medicijnresten, waarin waterschappers met elkaar kijken hoe we via een bronaanpak de emissies van met name humane geneesmiddelen kunnen beperken. Het zou mooi zijn als we in deze groep het onderwerp verbreden en ook gaan kijken naar diergeneesmiddelen.

En verder? In dit project heeft de nadruk gelegen op emissies naar oppervlaktewater, en minder naar grondwater. Het zou goed zijn als daar ook aandacht voor komt. En ik heb het gevoel dat er van veel werkzame stoffen in diergeneesmiddelen nog niet voldoende betrouwbare (onderbouwde) PNEC’s zijn vastgesteld: Predicted No Effect Concentrations. Dit zijn de concentraties waarboven effecten kunnen optreden op de aquatische ecologie. Meer en beter onderbouwde PNEC’s zou een grote stap voorwaarts zijn. Dan kun je aan de hand van monitoringgegevens nog beter bepalen wáár diergeneesmiddelen een risico opleveren, en waar je dus maatregelen moet nemen.”

Link terug naar overzichtspagina

Theo Cuijpers, Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard (Ketenverkenner)

Lastige, maar uitdagende zoektocht

Volgens GC-lid Theo Cuijpers was het project Ketenverkenner een lastige, maar uitdagende zoektocht. Want wat doe je als je aanvankelijke projectopzet in de praktijk toch iets anders uitpakt?

“In Nederland kennen we de ketenaanpak (humane) medicijnresten. Het is een succesvolle aanpak waarbij we in de hele keten van producent tot gebruiker kijken waar aanknopingspunten liggen voor het terugdringen van emissies naar het water. In het project Ketenverkenner was het aanvankelijk de bedoeling te kijken of we met deze succesvolle aanpak als voorbeeld, ook zo’n aanpak konden vinden voor enkele andere stoffen die ons zorgen baren: microplastics, biociden en zogenoemde wash-off producten. Maar we kwamen erachter dat de ketens voor deze stoffen heel anders en ook veel diffuser in elkaar zitten. En dat zo’n aanpak daarmee heel lastig te realiseren is.

De vraag was: wat kunnen we dan wel? Dat was het begin van een zoektocht waarin we samen met de onderzoekers toch in beeld hebben kunnen brengen wat bronnen en routes zijn, wat de risico’s zijn voor het watermilieu, wat we kunnen doen en wat we nog niet weten. Dat geeft aanknopingspunten voor een concrete aanpak.

Een goede volgende stap is om de stoffen die het meeste gevaar opleveren, op te nemen in de monitoringprogramma’s van de waterschappen, om te kijken in hoeverre ze in het water worden aangetroffen en mogelijk een bedreiging vormen. Ik denk dat het ook verstandig is dat we van nieuwe, opkomende stoffen al in een vroeg stadium analyses maken. Juist om snel meer duidelijkheid te krijgen over eventuele risico’s voor het waterleven en mogelijke zorgen weg te nemen.”

Link terug naar overzichtspagina

Marian van Dongen, Waterschap Hunze en Aa’s (Gewasbeschermingsmiddelen)

Inzicht over aandeel erfemissies van gewasbeschermingsmiddelen

Gewasbeschermingsmiddelen worden regelmatig aangetroffen in het oppervlaktewater. Hoe komt dat, en nog belangrijker: hoe voorkomen we dat? Marian van Dongen was lid van de Gebruikerscommissie van het KIWK-project Gewasbeschermingsmiddelen dat emissieroutes onderzocht en instrumenten ontwikkelde om emissies te voorkomen.

“Het KIWK-project heeft nieuwe inzichten opgeleverd over emissieroutes en waar er nog kennishiaten zijn. Het resulteerde onder andere in zicht op het aandeel van spuitdrift en erfemissies voor een aantal stoffen vanaf bollenteeltbedrijven en in een tool die helpt om afspoeling van akkerbouwpercelen tegen te gaan.

Om echt impact te bereiken, moet deze kennis de agrariërs bereiken in de vorm van handelingsperspectieven. Wat zijn voor mijn bedrijf goede preventiemaatregelen? De ontwikkelde instrumenten kunnen dat inzicht bieden, maar wie wijst agrariërs de weg ernaartoe? Wie voelt zich verantwoordelijk?

Vroeger was er de Dienst Landbouwvoorlichting (DLV) van de overheid die als opdracht had zulke kennis als onafhankelijke partij bij de boeren te brengen. Een aantal waterschappen pakt die rol nu zelf, bijvoorbeeld via het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer. Maar wanneer elk waterschap afzonderlijk handelt, blijft het hapsnap. Het zou mooi zijn als het Rijk die belangrijke voorlichtingstaak weer op zich nam.”

Link terug naar overzichtspagina

Danneke Verhagen, Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (Gedragswetenschappen)

Nieuwe strategie

Hoe overtuig je mensen hun gedrag zo te veranderen dat er minder plastic, medicijnresten en meststoffen in het water terechtkomen? Danneke Verhagen was lid van de Gebruikerscommissie van het KIWK-project Gedragswetenschappen.

“Bij elke campagne voor betere waterkwaliteit, denken we hier: kan het nog slimmer of beter? Want het is natuurlijk superbelangrijk dat je boodschap snel en juist overkomt. We zijn als waterschap dus altijd bezig met wat wel en niet werkt. In het KIWK-project Gedragswetenschappen is de vraag ‘kan het beter?’ expliciet gemaakt en is er heel concreet onderzoek gedaan naar welke opties het best werken om gedrag te veranderen.

Als je samen met agrariërs wilt werken aan een betere kwaliteit van het oppervlaktewater, is het effectiever om in gesprek te gaan dan brieven of informatiemateriaal toe te sturen. Op die lijn zaten we al; dit project bevestigt dat dat een juiste keuze is.

Ook is er onderzoek gedaan naar de kracht van visualisaties en het nut van samenwerken met bedrijven om je bereik in publiekscampagnes te vergroten. Want gedrag kun je ook via partners zoals webwinkels beïnvloeden. Het KIWK-project heeft laten zien dat ketenpartners daar voor open staan. Zo kunnen we als waterschappen een nieuwe strategie toevoegen aan het brede pallet aan waterkwaliteitsmaatregelen.”

Link terug naar overzichtspagina

STOWA Publicaties

Hier vindt u de digitale uitgaven van STOWA waaronder het digitale magazine Ter Info.
Volledig scherm