Werkgroep Plaagsoorten:
Delen van kennis en inzichten over beheersing en bestrijding plaagsoorten
Plaagsoorten zijn planten en dieren die een risico vormen voor de waterveiligheid, de waterkwaliteit, of de biodiversiteit. Ze vermeerderen zich snel en zijn moeilijk uit te roeien. De werkgroep Plaagsoorten deelt kennis en inzichten over effectieve bestrijding en beheersing van plaagsoorten. Bijvoorbeeld via een praktische handreiking voor de verwerking van bagger, grond en maaisel met exoten, maar ook door deelname aan experimenten met biologische bestrijding.
Plaagsoorten kunnen het waterbeheer flink in de weg zitten en de biodiversiteit verminderen. Denk aan de Amerikaanse rivierkreeft, de grote waternavel of de muskusrat. Deze geven waterbeheerders om uiteenlopende redenen hoofdbrekens. De rivierkreeften graven gangen in oevers en knippen met hun scharen alle onderwatervegetatie kapot. Ze schaden hiermee de leefomgeving van vissen, amfibieën, kevers en broedende vogels. De grote waternavel zet complete watergangen ‘dicht’. Dat leidt tot gevaar voor de waterafvoer bij hevige regenval en wateraanvoer tijdens droogte, de plant vermindert het licht en zuurstof in het water en verdringt inheemse soorten. Muskusratten graven holen in waterkeringen met risico’s voor het onderhoud én de waterveiligheid.
Vroege bestrijding
Alleen bij vroeg ingrijpen - dus als de soort pas net voorkomt - kunnen invasieve uitheemse plaagsoorten verwijderd worden. Als een soort gevestigd én wijdverspreid is, blijft er niets anders over dan beheersen. Dit gebeurt door maaien, plukken, afgraven of vangen. Waterschappen besteden aan kosten voor derden jaarlijks meer dan vijf miljoen euro. Maar niets doen is geen optie: “Vroege bestrijding leidt tot veel lagere kosten in het beheer,” zegt Henk Flikkema, senior-beleidsadviseur watersysteembeheer bij Wetterskip Fryslân. Intensief ingrijpen loont: “Het aantal muskusratten is door intensieve bestrijding in Friesland tot bijna nul teruggebracht.”
Rivierkreeften zijn via vissers en restauranthouders in het watermilieu gekomen. Veel exotische planten zijn via de aquarium- en (vijver)plantenhandel en particuliere vijverbezitters in het water terechtgekomen. Deze planten kunnen door hun eigenschappen makkelijker overleven in Nederland en gaan zich vermeerderen. Een voorbeeld is de vijverplant grote waternavel die bij strenge vorst afsterft. “Die winters hebben we niet meer. In februari zie je alweer plukjes waternavel opkomen”, zegt Flikkema.
Binnen de werkgroep Plaagsoorten delen deskundigen van waterschappen hun ervaringen met bestrijding van plaagsoorten in het veld. “Het doel is een effectievere bestrijding en beheersing”, zegt Nancy Meijer, secretaris van de werkgroep en beleidsadviseur bij Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK). In de werkgroep zitten zowel beleidsmakers als uitvoerders. Dat heeft grote voordelen voor het valideren en implementeren van (nieuwe) methoden voor efficiënte bestrijding. Henk Flikkema, voorzitter van de werkgroep: “Iemand brengt zijn ervaring in met bijvoorbeeld het uitgraven van een soort; die ervaring neem je weer mee naar je eigen waterschap. De ervaring die de uitvoering hiermee opdoet, brengen de werkgroepleden weer in en deze wordt weer gedeeld binnen het eigen waterschap.”
Gefragmenteerde aanpak
De werkgroep agendeert bij waterschappen en - via de Unie van Waterschappen - bij het Rijk en provincies actuele vraagstukken rond de bestrijding, zoals de gefragmenteerde aanpak van plaagsoorten. Meijer: “Vanuit het convenant Waterplanten hadden waterschappen ooit een duidelijke rol in de bestrijding van plaagsoorten in het water. De Europese verordening invasieve exoten (2015) verplicht Europese landen om invasieve exoten op te sporen, te beheersen of te bestrijden. De provincies zijn verantwoordelijk voor alle soorten van de Unielijst, met uitzondering van uitheemse rivierkreeften en wolhandkrab (Rijk) en de muskus- en beverrat (waterschappen). Het Rijk legt daarnaast verantwoording af aan Europa. De taken en bevoegdheden van waterschappen zijn daardoor minder helder. We lopen ertegenaan dat provincies onvoldoende de regie nemen bij de bestrijding van invasieve exoten. Ook andere terreinbeheerders ervaren overlast. Effectieve bestrijding vraagt om goede communicatie en onderlinge afstemming tussen beheerders. Ook voor deze regierol is de provincie aan zet.” Daarbij komt de rekening voor exotenbestrijding nog hoofdzakelijk bij waterschappen terecht, wel steken gemeenten en provincies er volgens Flikkema schoorvoetend meer geld in.
Veel waterschappen hanteren het ‘goede buurprincipe’ en pakken ook soorten aan waar bijvoorbeeld de landbouw of recreatie last van hebben, zoals akkerdistel, jacobskruiskruid of groene knolcyperus. Meijer: “In de werkgroep bespreken we hoe ver we als waterschappen daarin kunnen gaan.” Flikkema voegt toe: “Ik zou het niet gek vinden als de waterschappen het voortouw krijgen in de uitvoering in de regio, want veel plaagsoorten hebben een link met water.”
Biologische bestrijding
Uit de werkgroep Plaagsoorten is het idee gekomen de inzet van biologische bestrijding te onderzoeken. Flikkema: “We signaleerden een beweging om bij de bestrijding van de Japanse duizendknoop toch weer chemische middelen toe te laten. Wij wilden wat anders proberen. Dat werd het project BioCops, waarbij onder andere Wetterskip Fryslân betrokken is. Na het verkrijgen van de benodigde vergunning is op drie locaties in Nederland een kleinschalig onderzoek gedaan naar de inzet van een bladvlo die Japanse duizendknoop eet. Deze vlo is een specifieke bestrijder, want hij houdt alleen van Japanse duizendknoop. “De effecten worden meerjarig gemonitord. Dit onderzoek willen we opschalen naar grotere percelen met deze plant en naar grotere aantallen bladvlooien. We denken dat de inzet van de bladvlo in combinatie met verwijdering van planten goed zou kunnen werken”, zegt Flikkema. Ook wordt, vooralsnog in laboratoriumonderzoek, gekeken of je een specifiek kevertje zonder schade voor andere planten kunt inzetten tegen de grote waternavel of een mijt tegen de watercrassula.
Verdachte bagger
De werkgroep was nauw betrokken bij nóg een voorbeeld van nieuwe kennisontwikkeling en -implementatie. “Enkele waterschappen - waaronder het Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard – wilden graag een handelingskader voor de verwerking van ‘verdachte’ bagger, maaisel en grond waarbij je onbedoeld invasieve exoten verspreidt”, zegt Nancy Meijer. “Wij wilden niet onderdeel zijn van dit probleem. In opdracht van enkele waterschappen en met inbreng van LNV, Rijkswaterstaat en gespecialiseerde verwerkers, heeft stichting Bargerveen een ‘Praktisch handelingskader transport en verwerking van invasieve exoten’ (2022) opgesteld. Dit geeft aan op welke wijze we materialen die vrijkomen bij werkzaamheden veilig kunnen transporteren en verwerken binnen Nederland. Ook is een juridisch kader toegevoegd.” Bij de totstandkoming van dit document keek (en werkte) de werkgroep actief mee. Flikkema: “We toetsten de inbreng van betrokken werkgroepleden en adviseerden over de inhoud. Voordeel van deze samenwerking is dat elk waterschap het wiel niet opnieuw hoeft uit te vinden.” “Niet alleen waterschappen, ook het ministerie van LNV is blij met het handelingskader”, voegt Meijer toe.
Meer weten? Bekijk onder meer:
- Deltafact rivierkreeften
Bestrijding kreeften:
een spagaat
Uit een pilot bij Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard blijkt dat door intensief wegvangen van rivierkreeften de onderwaterplanten zijn teruggekeerd. “Nu nemen waterschappen de meeste kosten van het wegvangen voor hun rekening. Maar het is daarmee nog niet onze wettelijke taak, zegt Nancy Meijer. Want hoewel bestrijding van de meeste plaagsoorten is overgeheveld naar de provincies, gaat het ministerie van LNV over de uitheemse rivierkreeften. Meijer: “Als beheermaatregel zijn uitheemse rivierkreeften opgenomen in de Visserijwet. Volgens deze wet mogen alleen beroepsvissers de kreeften vangen met aangewezen vangmiddelen. Helaas gebeurt dat vangen niet overal en heeft het ook nauwelijks effect. Bovendien is het niet in het belang van de vissers zelf om de soort te laten uitsterven. Hier ontstaat een grijs gebied: waterschappen hebben last van de kreeften, maar hebben niet de taak noch de bijbehorende middelen om er wat aan te doen. Tegelijkertijd zijn ze vanuit de KRW en Waterwet wel verantwoordelijk voor een veilig watersysteem en een goede waterkwaliteit.”
Iedere plaagsoort een eigen exit-traject
Iedere plaagsoort een eigen exit-traject
Het onlangs opgeleverde ‘Handelingskader transport en verwerking van invasieve exoten’ biedt een stappenplan voor de water- en terreinbeheerder om ongewenste verspreiding van plaagsoorten te voorkomen. Nancy Meijer: “Stel eerst vast welke plaagsoorten er zijn en waar ze zich bevinden. Als er plaagsoorten staan, behandel je het gebied als een ‘besmette locatie’. De uitvoerder neemt dan aanvullende hygiënemaatregelen door bijvoorbeeld schone schoenen, en afdekmateriaal voor boten en bakken te gebruiken. Voor elke invasieve soort is er een eigen maatwerkaanpak: bagger waarin mogelijk uitheemse rivierkreeften zitten, kun je het best lokaal opslaan en niet verplaatsen naar een gebied waarin geen of een andere soort rivierkreeften voorkomen. Eventueel worden kreeften uit baggerspecie verwijderd.”
Duizendknoop kun je beter niet klepelen (maaien waarbij de plant in kleine stukjes wordt gehakt waarna de resten blijven liggen), want via het maaisel verspreid je stukjes wortel waardoor nieuwe planten kunnen ontstaan. Meijer: “Je kunt de plant verwijderen en afvoeren naar een verwerker, maar bijvoorbeeld niet composteren.” Zo nodig betrek je ook bewoners bij het beheer. Meijer: “Bij de grote waternavel zijn bewoners van Ammerstol via bordjes opgeroepen: geef aan het waterschap door als je deze plant ziet en haal ‘m niet zelf weg.”
terug
Werkgroep Plaagsoorten:
Delen van kennis en inzichten over beheersing en bestrijding plaagsoorten
Plaagsoorten zijn planten en dieren die een risico vormen voor de waterveiligheid, de waterkwaliteit, of de biodiversiteit. Ze vermeerderen zich snel en zijn moeilijk uit te roeien. De werkgroep Plaagsoorten deelt kennis en inzichten over effectieve bestrijding en beheersing van plaagsoorten. Bijvoorbeeld via een praktische handreiking voor de verwerking van bagger, grond en maaisel met exoten, maar ook door deelname aan experimenten met biologische bestrijding.
Plaagsoorten kunnen het waterbeheer flink in de weg zitten en de biodiversiteit verminderen. Denk aan de Amerikaanse rivierkreeft, de grote waternavel of de muskusrat. Deze geven waterbeheerders om uiteenlopende redenen hoofdbrekens. De rivierkreeften graven gangen in oevers en knippen met hun scharen alle onderwatervegetatie kapot. Ze schaden hiermee de leefomgeving van vissen, amfibieën, kevers en broedende vogels. De grote waternavel zet complete watergangen ‘dicht’. Dat leidt tot gevaar voor de waterafvoer bij hevige regenval en wateraanvoer tijdens droogte, de plant vermindert het licht en zuurstof in het water en verdringt inheemse soorten. Muskusratten graven holen in waterkeringen met risico’s voor het onderhoud én de waterveiligheid.
Vroege bestrijding
Alleen bij vroeg ingrijpen - dus als de soort pas net voorkomt - kunnen invasieve uitheemse plaagsoorten verwijderd worden. Als een soort gevestigd én wijdverspreid is, blijft er niets anders over dan beheersen. Dit gebeurt door maaien, plukken, afgraven of vangen. Waterschappen besteden aan kosten voor derden jaarlijks meer dan vijf miljoen euro. Maar niets doen is geen optie: “Vroege bestrijding leidt tot veel lagere kosten in het beheer,” zegt Henk Flikkema, senior-beleidsadviseur watersysteembeheer bij Wetterskip Fryslân. Intensief ingrijpen loont: “Het aantal muskusratten is door intensieve bestrijding in Friesland tot bijna nul teruggebracht.”
Rivierkreeften zijn via vissers en restauranthouders in het watermilieu gekomen. Veel exotische planten zijn via de aquarium- en (vijver)plantenhandel en particuliere vijverbezitters in het water terechtgekomen. Deze planten kunnen door hun eigenschappen makkelijker overleven in Nederland en gaan zich vermeerderen. Een voorbeeld is de vijverplant grote waternavel die bij strenge vorst afsterft. “Die winters hebben we niet meer. In februari zie je alweer plukjes waternavel opkomen”, zegt Flikkema.
Binnen de werkgroep Plaagsoorten delen deskundigen van waterschappen hun ervaringen met bestrijding van plaagsoorten in het veld. “Het doel is een effectievere bestrijding en beheersing”, zegt Nancy Meijer, secretaris van de werkgroep en beleidsadviseur bij Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK). In de werkgroep zitten zowel beleidsmakers als uitvoerders. Dat heeft grote voordelen voor het valideren en implementeren van (nieuwe) methoden voor efficiënte bestrijding. Henk Flikkema, voorzitter van de werkgroep: “Iemand brengt zijn ervaring in met bijvoorbeeld het uitgraven van een soort; die ervaring neem je weer mee naar je eigen waterschap. De ervaring die de uitvoering hiermee opdoet, brengen de werkgroepleden weer in en deze wordt weer gedeeld binnen het eigen waterschap.”
Gefragmenteerde aanpak
De werkgroep agendeert bij waterschappen en - via de Unie van Waterschappen - bij het Rijk en provincies actuele vraagstukken rond de bestrijding, zoals de gefragmenteerde aanpak van plaagsoorten. Meijer: “Vanuit het convenant Waterplanten hadden waterschappen ooit een duidelijke rol in de bestrijding van plaagsoorten in het water. De Europese verordening invasieve exoten (2015) verplicht Europese landen om invasieve exoten op te sporen, te beheersen of te bestrijden. De provincies zijn verantwoordelijk voor alle soorten van de Unielijst, met uitzondering van uitheemse rivierkreeften en wolhandkrab (Rijk) en de muskus- en beverrat (waterschappen). Het Rijk legt daarnaast verantwoording af aan Europa. De taken en bevoegdheden van waterschappen zijn daardoor minder helder. We lopen ertegenaan dat provincies onvoldoende de regie nemen bij de bestrijding van invasieve exoten. Ook andere terreinbeheerders ervaren overlast. Effectieve bestrijding vraagt om goede communicatie en onderlinge afstemming tussen beheerders. Ook voor deze regierol is de provincie aan zet.” Daarbij komt de rekening voor exotenbestrijding nog hoofdzakelijk bij waterschappen terecht, wel steken gemeenten en provincies er volgens Flikkema schoorvoetend meer geld in.
Veel waterschappen hanteren het ‘goede buurprincipe’ en pakken ook soorten aan waar bijvoorbeeld de landbouw of recreatie last van hebben, zoals akkerdistel, jacobskruiskruid of groene knolcyperus. Meijer: “In de werkgroep bespreken we hoe ver we als waterschappen daarin kunnen gaan.” Flikkema voegt toe: “Ik zou het niet gek vinden als de waterschappen het voortouw krijgen in de uitvoering in de regio, want veel plaagsoorten hebben een link met water.”
Biologische bestrijding
Uit de werkgroep Plaagsoorten is het idee gekomen de inzet van biologische bestrijding te onderzoeken. Flikkema: “We signaleerden een beweging om bij de bestrijding van de Japanse duizendknoop toch weer chemische middelen toe te laten. Wij wilden wat anders proberen. Dat werd het project BioCops, waarbij onder andere Wetterskip Fryslân betrokken is. Na het verkrijgen van de benodigde vergunning is op drie locaties in Nederland een kleinschalig onderzoek gedaan naar de inzet van een bladvlo die Japanse duizendknoop eet. Deze vlo is een specifieke bestrijder, want hij houdt alleen van Japanse duizendknoop. “De effecten worden meerjarig gemonitord. Dit onderzoek willen we opschalen naar grotere percelen met deze plant en naar grotere aantallen bladvlooien. We denken dat de inzet van de bladvlo in combinatie met verwijdering van planten goed zou kunnen werken”, zegt Flikkema. Ook wordt, vooralsnog in laboratoriumonderzoek, gekeken of je een specifiek kevertje zonder schade voor andere planten kunt inzetten tegen de grote waternavel of een mijt tegen de watercrassula.
Verdachte bagger
De werkgroep was nauw betrokken bij nóg een voorbeeld van nieuwe kennisontwikkeling en -implementatie. “Enkele waterschappen - waaronder het Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard – wilden graag een handelingskader voor de verwerking van ‘verdachte’ bagger, maaisel en grond waarbij je onbedoeld invasieve exoten verspreidt”, zegt Nancy Meijer. “Wij wilden niet onderdeel zijn van dit probleem. In opdracht van enkele waterschappen en met inbreng van LNV, Rijkswaterstaat en gespecialiseerde verwerkers, heeft stichting Bargerveen een ‘Praktisch handelingskader transport en verwerking van invasieve exoten’ (2022) opgesteld. Dit geeft aan op welke wijze we materialen die vrijkomen bij werkzaamheden veilig kunnen transporteren en verwerken binnen Nederland. Ook is een juridisch kader toegevoegd.” Bij de totstandkoming van dit document keek (en werkte) de werkgroep actief mee. Flikkema: “We toetsten de inbreng van betrokken werkgroepleden en adviseerden over de inhoud. Voordeel van deze samenwerking is dat elk waterschap het wiel niet opnieuw hoeft uit te vinden.” “Niet alleen waterschappen, ook het ministerie van LNV is blij met het handelingskader”, voegt Meijer toe.
Meer weten? Bekijk onder meer:
- Deltafact rivierkreeften
Bestrijding kreeften:
een spagaat
Uit een pilot bij Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard blijkt dat door intensief wegvangen van rivierkreeften de onderwaterplanten zijn teruggekeerd. “Nu nemen waterschappen de meeste kosten van het wegvangen voor hun rekening. Maar het is daarmee nog niet onze wettelijke taak, zegt Nancy Meijer. Want hoewel bestrijding van de meeste plaagsoorten is overgeheveld naar de provincies, gaat het ministerie van LNV over de uitheemse rivierkreeften. Meijer: “Als beheermaatregel zijn uitheemse rivierkreeften opgenomen in de Visserijwet. Volgens deze wet mogen alleen beroepsvissers de kreeften vangen met aangewezen vangmiddelen. Helaas gebeurt dat vangen niet overal en heeft het ook nauwelijks effect. Bovendien is het niet in het belang van de vissers zelf om de soort te laten uitsterven. Hier ontstaat een grijs gebied: waterschappen hebben last van de kreeften, maar hebben niet de taak noch de bijbehorende middelen om er wat aan te doen. Tegelijkertijd zijn ze vanuit de KRW en Waterwet wel verantwoordelijk voor een veilig watersysteem en een goede waterkwaliteit.”
Iedere plaagsoort een eigen exit-traject
Iedere plaagsoort een eigen exit-traject
Het onlangs opgeleverde ‘Handelingskader transport en verwerking van invasieve exoten’ biedt een stappenplan voor de water- en terreinbeheerder om ongewenste verspreiding van plaagsoorten te voorkomen. Nancy Meijer: “Stel eerst vast welke plaagsoorten er zijn en waar ze zich bevinden. Als er plaagsoorten staan, behandel je het gebied als een ‘besmette locatie’. De uitvoerder neemt dan aanvullende hygiënemaatregelen door bijvoorbeeld schone schoenen, en afdekmateriaal voor boten en bakken te gebruiken. Voor elke invasieve soort is er een eigen maatwerkaanpak: bagger waarin mogelijk uitheemse rivierkreeften zitten, kun je het best lokaal opslaan en niet verplaatsen naar een gebied waarin geen of een andere soort rivierkreeften voorkomen. Eventueel worden kreeften uit baggerspecie verwijderd.”
Duizendknoop kun je beter niet klepelen (maaien waarbij de plant in kleine stukjes wordt gehakt waarna de resten blijven liggen), want via het maaisel verspreid je stukjes wortel waardoor nieuwe planten kunnen ontstaan. Meijer: “Je kunt de plant verwijderen en afvoeren naar een verwerker, maar bijvoorbeeld niet composteren.” Zo nodig betrek je ook bewoners bij het beheer. Meijer: “Bij de grote waternavel zijn bewoners van Ammerstol via bordjes opgeroepen: geef aan het waterschap door als je deze plant ziet en haal ‘m niet zelf weg.”
terug