Tweede, herziene uitgave van ‘Waterplanten en waterkwaliteit’
In april 2025 verscheen de volledige vernieuwde en uitgebreide versie van het boek ‘Waterplanten en Waterkwaliteit’. Net als bij de voorgaande versie (uit 1988), werden daarvoor overal in Nederland locaties bemonsterd. Het resultaat daarvan staat in het boek. Informatie te over dus. Maar wat voor beeld komt daaruit naar voren over de kwaliteit van de Nederlandse wateren? STOWA ter Info vroeg de drie hoofdauteurs Gerben van Geest, Fons Smolders en Jan Roelofs naar de meest opvallende uitkomsten. Wat viel hen speciaal op, en welke lessen kunnen we daaruit trekken?
Veertig jaar geleden was de waterkwaliteit veel slechter dan nu. Veel wateren waren zo vertroebeld door nutriënten, dat waterplanten sterk achteruit gingen of helemaal verdwenen. Vennen raakten sterk verzuurd door zwavel en ammonium uit de atmosfeer, met verschrikkelijke gevolgen: bijna alle karakteristieke plantensoorten uit zwak gebufferde vennen stonden op de Rode Lijst van de Nederlandse flora.
Wat blijkt? Verbetering van de waterkwaliteit leidt tot een spectaculaire terugkeer van waterplanten. Delen van het IJsselmeer liggen weer vol velden van kranswier en fonteinkruiden. Ook in de vennen gaat het de goede kant op, doordat bodems zijn opgeschoond en de waterhuishouding is hersteld. Bij meer dan de helft van de 44 bedreigde plantensoorten is een negatieve trend omgebogen in een positieve, ook al is de huidige stikstofdepositie nog steeds twee tot vier keer hoger dan de kritische depositiewaarde en hebben decennia van zure regen hun sporen achtergelaten.
Gaat deze nieuwe editie van ‘Waterplanten en waterkwaliteit’ net zo lang mee als de eerste?
Les 6
Les 4
Les 2
Les 5
Les 7
Les 3
Les 1
Klimaatverandering versterkt de negatieve effecten van andere stressoren
Anorganisch koolstof, de vergeten factor
Ecologische herstelmaatregelen werken
Verzilting: meer dan osmotische stress
Waterplanten kunnen uitstoot broeikasgassen verminderen
De waterbodem is doorslaggevend voor de kwaliteit van het watersysteem
Minder verzuring en eutrofiëring

Bemonstering uit enclosures voor experimenten ten behoeve van het herstel van hoogveen in de Mariapeel

Waterviolier kan alleen gebruiken maken van kooldioxide in de waterlaag

Kleine egelskop

Doorgroeid fonteinkruid en smalle waterpest

Smalle waterpest

Waterlobelia is een van de soorten die geprofiteerd heeft van de herstelmaatregelen in vennen

Klimaatverandering wordt steeds belangrijker voor de waterkwaliteit. Ze vergroot de kans op eutrofiëring, door een toename van de nutriëntenuitspoeling en door hogere watertemperaturen. Ook is er meer kans op verzilting van polderwater door zeespiegelstijging en bodemdaling (door veenoxidatie). En niet alleen de gemiddelde meetwaarden veranderen, er is ook steeds meer kans op weersextremen. Denk aan de zeer droge zomers van 2018 en 2022 en de extreme wateroverlast in juli 2021 in Zuid-Limburg. Als we werk willen maken van Klimaatslim waterbeheer moeten we zowel inzetten op minder eutrofiëring als op de aanleg van waterbuffers voor droge periodes.
Koolstof is de belangrijkste bouwsteen van waterplanten, maar ondergedoken waterplanten kunnen geen koolstof opnemen uit de atmosfeer. De beschikbaarheid van kooldioxide en/of bicarbonaat in het water bepaalt dan ook voor een groot deel hoe hard ondergedoken waterplanten kunnen groeien. Toch worden anorganische koolstofconcentraties in de waterlaag maar weinig gemeten. En dat is ten onrechte, want deze concentraties hebben vaak meer invloed op waterplanten dan de concentraties van nutriënten in het water. Dus moeten we veel beter kijken naar de hoeveelheid anorganische koolstof in het oppervlaktewater en die factor niet onderschatten.
De belangrijkste les is simpel: maatregelen gericht op herstel van de ecologische waterkwaliteit hebben een enorm succes. Daarvoor is inhoudelijke kennis nodig die we hebben verzameld. Want die kennis helpt oorzaken en knelpunten op te sporen en weg te nemen. Er gebeurt veel goeds, maar we zijn er nog lang niet. Waterplanten herstellen zich niet overal. Ook uit onderzoek van FLORON blijkt dat veel soorten sterk zijn toegenomen, maar een grotere groep van algemenere waterplantsoorten nam juist in aantal af, zoals de Stijve waterranonkel, Schedefonteinkruid, Gekroesd fonteinkruid en de Kleine egelskop. Deze trend is zorgelijk en roept de vraag op waarom juist deze soorten het moeilijk hebben.
Verzilting zorgt voor meer problemen dan we dachten. In de Nederlandse oppervlaktewateren verdwijnen veel planten- en diersoorten als het zoutgehalte hoger ligt dan 300 mg chloride/liter. Maar ook schommelingen in het zoutgehalte zijn belangrijk. Veel karakteristieke zoetwatersoorten kunnen tot circa 1000-1500 mg chloride per liter groeien, zolang het zoutgehalte maar stabiel is. Maar veel soorten leggen juist het loodje door de osmotische stress die gepaard gaat met sterke fluctuaties in zoutgehaltes. Bovendien gaat verzilting vaak ook gepaard met een toename van de concentraties van sulfiden en ammoniak, wat voor veel soorten giftig is.
De nieuwe editie van Waterplanten en waterkwaliteit staat vol actuele inzichten over het ecologisch functioneren van aquatische systemen. Waterbeheerders kunnen die kennis gebruiken om te achterhalen wat de oorzaken zijn van een slechte ecologische kwaliteit van hun systeem. Het oplossen van dergelijke knelpunten is niet eenvoudig. Waar een slechte ecologische kwaliteit vroeger vooral kwam door een hoge fosforbelasting, is tegenwoordig vaak sprake van een combinatie van stressfactoren waaraan planten en dieren bloot staan. Het gaat dus veel meer over multistress. Waterbeheerders staan voor de uitdaging om deze kluwen te ontwarren. Dit boek legt daarvoor een stevig fundament, door de beschrijving van (chemische) processen die van invloed zijn op de ecologische kwaliteit. De auteurs denken dat de waterbeheerders hier de komende decennia mee vooruit kunnen, hopelijk net zo lang als met de eerste editie van dit boek.
Oppervlaktewateren spelen een belangrijke rol in de koolstofcyclus op aarde. Alleen al de wereldwijde emissie van het broeikasgas methaan uit oppervlaktewateren en moerassen wordt geschat op circa 30 procent van de CO2-emissie door verbranding van fossiele brandstoffen. Deze emissies maken oppervlaktewater tot een grote speler in de mondiale koolstofbalans. Op wereldschaal zijn alle meren en plassen een netto bron van broeikasgassen.
Waterplanten spelen een sturende rol in de productie, consumptie en het transport van broeikasgassen. De bedekking en de variëteit van de vegetatie hebben invloed op de methaanemissie uit oppervlaktewateren. Daarbij leidt de dominantie van drijvende planten (zoals kroos) vaak tot de hoogste methaanuitstoot. Ondergedoken waterplanten leveren juist zuurstofrijkere condities op, zowel in het oppervlaktewater als in het sediment. Dit zorgt voor een veel lagere emissie van methaan. Om de uitstoot van broeikasgassen uit het oppervlaktewater te verminderen, is het dus belangrijk de nutriëntenbelasting terug te dringen. Dan snijdt het mes aan twee kanten: het vergroot de kans op helder water met ondergedoken waterplanten én de uitstoot van broeikasgas wordt minder.
Waterbodems geven de doorslag. Wortelende waterplanten halen hun nutriënten (stikstof en fosfor) vooral uit de waterbodem. Boven waterbodems met een hoge beschikbaarheid van nutriënten, is ook de waterlaag rijk aan nutriënten. Fosfor en stikstof in het water stimuleren de groei van niet-wortelende waterplanten (kroossoorten) en algen. Hierdoor dringt er minder licht door op de bodem en verdwijnen ondergedoken waterplanten. Voor begrip van de ecologische kwaliteit van een watersysteem zijn waterbodems dus belangrijker dan de kwaliteit van het oppervlaktewater.
De afgelopen decennia hebben waterbeheerders veel gedaan om de nutriëntenbelasting te verminderen. Maar de daling heeft in veel gevallen niet het gewenste ecologische effect opgeleverd. Hoe kan dat? Het antwoord zit hem in de nutriëntenrijkdom van de waterbodem. Daarin is de erfenis opgeslagen van een sterk geëutrofieerd verleden. Die erfenis belemmert het ecologisch herstel van veel wateren. Ook peilverlagingen en nitraatbelasting hebben een slechte invloed op de waterkwaliteit. Veel wateren in Nederland bezitten een sliblaag die een grote hoeveelheid nutriënten bevat. Door slib blijft veel oppervlaktewater voedselrijk, ondanks de daling van de externe belasting door lozingen. Dit leidt tot dominantie van bepaalde woekersoorten, zoals Smalle waterpest. Hierdoor krijgen andere soorten geen kans.



De redactie van het standaardwerk: Gerben van Geest, Fons Smolders en Jan Roelofs (v.l.n.r.)
Als de full screen knop rechtsboven niet zichtbaar is versmal dan tijdelijk je browservenster.
Tweede, herziene uitgave van ‘Waterplanten en waterkwaliteit’
In april 2025 verscheen de volledige vernieuwde en uitgebreide versie van het boek ‘Waterplanten en Waterkwaliteit’. Net als bij de voorgaande versie (uit 1988), werden daarvoor overal in Nederland locaties bemonsterd. Het resultaat daarvan staat in het boek. Informatie te over dus. Maar wat voor beeld komt daaruit naar voren over de kwaliteit van de Nederlandse wateren? STOWA ter Info vroeg de drie hoofdauteurs Gerben van Geest, Fons Smolders en Jan Roelofs naar de meest opvallende uitkomsten. Wat viel hen speciaal op, en welke lessen kunnen we daaruit trekken?
Veertig jaar geleden was de waterkwaliteit veel slechter dan nu. Veel wateren waren zo vertroebeld door nutriënten, dat waterplanten sterk achteruit gingen of helemaal verdwenen. Vennen raakten sterk verzuurd door zwavel en ammonium uit de atmosfeer, met verschrikkelijke gevolgen: bijna alle karakteristieke plantensoorten uit zwak gebufferde vennen stonden op de Rode Lijst van de Nederlandse flora.
Wat blijkt? Verbetering van de waterkwaliteit leidt tot een spectaculaire terugkeer van waterplanten. Delen van het IJsselmeer liggen weer vol velden van kranswier en fonteinkruiden. Ook in de vennen gaat het de goede kant op, doordat bodems zijn opgeschoond en de waterhuishouding is hersteld. Bij meer dan de helft van de 44 bedreigde plantensoorten is een negatieve trend omgebogen in een positieve, ook al is de huidige stikstofdepositie nog steeds twee tot vier keer hoger dan de kritische depositiewaarde en hebben decennia van zure regen hun sporen achtergelaten.
Het boek waterplanten en waterkwaliteit is online te koop bij uitgeverij Noordboek. Bestel het boek
Bekijk het Achtergronddocument database ‘Waterplanten en waterkwaliteit’ | STOWA
Meer weten?
De nieuwe editie van Waterplanten en waterkwaliteit staat vol actuele inzichten over het ecologisch functioneren van aquatische systemen. Waterbeheerders kunnen die kennis gebruiken om te achterhalen wat de oorzaken zijn van een slechte ecologische kwaliteit van hun systeem. Het oplossen van dergelijke knelpunten is niet eenvoudig. Waar een slechte ecologische kwaliteit vroeger vooral kwam door een hoge fosforbelasting, is tegenwoordig vaak sprake van een combinatie van stressfactoren waaraan planten en dieren bloot staan. Het gaat dus veel meer over multistress. Waterbeheerders staan voor de uitdaging om deze kluwen te ontwarren. Dit boek legt daarvoor een stevig fundament, door de beschrijving van (chemische) processen die van invloed zijn op de ecologische kwaliteit. De auteurs denken dat de waterbeheerders hier de komende decennia mee vooruit kunnen, hopelijk net zo lang als met de eerste editie van dit boek.
Gaat deze nieuwe editie van ‘Waterplanten en waterkwaliteit’ net zo lang mee als de eerste?
De redactie van het standaardwerk: Gerben van Geest, Fons Smolders en Jan Roelofs (v.l.n.r.)



Koolstof is de belangrijkste bouwsteen van waterplanten, maar ondergedoken waterplanten kunnen geen koolstof opnemen uit de atmosfeer. De beschikbaarheid van kooldioxide en/of bicarbonaat in het water bepaalt dan ook voor een groot deel hoe hard ondergedoken waterplanten kunnen groeien. Toch worden anorganische koolstofconcentraties in de waterlaag maar weinig gemeten. En dat is ten onrechte, want deze concentraties hebben vaak meer invloed op waterplanten dan de concentraties van nutriënten in het water. Dus moeten we veel beter kijken naar de hoeveelheid anorganische koolstof in het oppervlaktewater en die factor niet onderschatten.
Anorganisch koolstof, de vergeten factor
Les 4
Waterbodems geven de doorslag. Wortelende waterplanten halen hun nutriënten (stikstof en fosfor) vooral uit de waterbodem. Boven waterbodems met een hoge beschikbaarheid van nutriënten, is ook de waterlaag rijk aan nutriënten. Fosfor en stikstof in het water stimuleren de groei van niet-wortelende waterplanten (kroossoorten) en algen. Hierdoor dringt er minder licht door op de bodem en verdwijnen ondergedoken waterplanten. Voor begrip van de ecologische kwaliteit van een watersysteem zijn waterbodems dus belangrijker dan de kwaliteit van het oppervlaktewater.
De afgelopen decennia hebben waterbeheerders veel gedaan om de nutriëntenbelasting te verminderen. Maar de daling heeft in veel gevallen niet het gewenste ecologische effect opgeleverd. Hoe kan dat? Het antwoord zit hem in de nutriëntenrijkdom van de waterbodem. Daarin is de erfenis opgeslagen van een sterk geëutrofieerd verleden. Die erfenis belemmert het ecologisch herstel van veel wateren. Ook peilverlagingen en nitraatbelasting hebben een slechte invloed op de waterkwaliteit. Veel wateren in Nederland bezitten een sliblaag die een grote hoeveelheid nutriënten bevat. Door slib blijft veel oppervlaktewater voedselrijk, ondanks de daling van de externe belasting door lozingen. Dit leidt tot dominantie van bepaalde woekersoorten, zoals Smalle waterpest. Hierdoor krijgen andere soorten geen kans.
De waterbodem is doorslaggevend voor de kwaliteit van het watersysteem
Les 3
Smalle waterpest

Waterviolier kan alleen gebruiken maken van kooldioxide in de waterlaag

Verzilting zorgt voor meer problemen dan we dachten. In de Nederlandse oppervlaktewateren verdwijnen veel planten- en diersoorten als het zoutgehalte hoger ligt dan 300 mg chloride/liter. Maar ook schommelingen in het zoutgehalte zijn belangrijk. Veel karakteristieke zoetwatersoorten kunnen tot circa 1000-1500 mg chloride per liter groeien, zolang het zoutgehalte maar stabiel is. Maar veel soorten leggen juist het loodje door de osmotische stress die gepaard gaat met sterke fluctuaties in zoutgehaltes. Bovendien gaat verzilting vaak ook gepaard met een toename van de concentraties van sulfiden en ammoniak, wat voor veel soorten giftig is.
Verzilting: meer dan osmotische stress
Les 5
Klimaatverandering wordt steeds belangrijker voor de waterkwaliteit. Ze vergroot de kans op eutrofiëring, door een toename van de nutriëntenuitspoeling en door hogere watertemperaturen. Ook is er meer kans op verzilting van polderwater door zeespiegelstijging en bodemdaling (door veenoxidatie). En niet alleen de gemiddelde meetwaarden veranderen, er is ook steeds meer kans op weersextremen. Denk aan de zeer droge zomers van 2018 en 2022 en de extreme wateroverlast in juli 2021 in Zuid-Limburg. Als we werk willen maken van Klimaatslim waterbeheer moeten we zowel inzetten op minder eutrofiëring als op de aanleg van waterbuffers voor droge periodes.
Klimaatverandering versterkt de negatieve effecten van andere stressoren
Les 6
Bemonstering uit enclosures voor experimenten ten behoeve van het herstel van hoogveen in de Mariapeel

Oppervlaktewateren spelen een belangrijke rol in de koolstofcyclus op aarde. Alleen al de wereldwijde emissie van het broeikasgas methaan uit oppervlaktewateren en moerassen wordt geschat op circa 30 procent van de CO2-emissie door verbranding van fossiele brandstoffen. Deze emissies maken oppervlaktewater tot een grote speler in de mondiale koolstofbalans. Op wereldschaal zijn alle meren en plassen een netto bron van broeikasgassen.
Waterplanten spelen een sturende rol in de productie, consumptie en het transport van broeikasgassen. De bedekking en de variëteit van de vegetatie hebben invloed op de methaanemissie uit oppervlaktewateren. Daarbij leidt de dominantie van drijvende planten (zoals kroos) vaak tot de hoogste methaanuitstoot. Ondergedoken waterplanten leveren juist zuurstofrijkere condities op, zowel in het oppervlaktewater als in het sediment. Dit zorgt voor een veel lagere emissie van methaan. Om de uitstoot van broeikasgassen uit het oppervlaktewater te verminderen, is het dus belangrijk de nutriëntenbelasting terug te dringen. Dan snijdt het mes aan twee kanten: het vergroot de kans op helder water met ondergedoken waterplanten én de uitstoot van broeikasgas wordt minder.
Waterplanten kunnen uitstoot broeikasgassen verminderen
Les 7
Doorgroeid fonteinkruid en smalle waterpest

De belangrijkste les is simpel: maatregelen gericht op herstel van de ecologische waterkwaliteit hebben een enorm succes. Daarvoor is inhoudelijke kennis nodig die we hebben verzameld. Want die kennis helpt oorzaken en knelpunten op te sporen en weg te nemen. Er gebeurt veel goeds, maar we zijn er nog lang niet. Waterplanten herstellen zich niet overal. Ook uit onderzoek van FLORON blijkt dat veel soorten sterk zijn toegenomen, maar een grotere groep van algemenere waterplantsoorten nam juist in aantal af, zoals de Stijve waterranonkel, Schedefonteinkruid, Gekroesd fonteinkruid en de Kleine egelskop. Deze trend is zorgelijk en roept de vraag op waarom juist deze soorten het moeilijk hebben.
Minder verzuring en eutrofiëring
Les 1
Ecologische herstelmaatregelen werken
Les 2
Kleine egelskop

Waterlobelia is een van de soorten die geprofiteerd heeft van de herstelmaatregelen in vennen
