Deze publicatie maakt gebruik van cookies

We gebruiken functionele en analytische cookies om onze website te verbeteren. Daarnaast plaatsen derde partijen tracking cookies om gepersonaliseerde advertenties op social media weer te geven. Door op accepteren te klikken gaat u akkoord met het plaatsen van deze cookies.

Op dinsdag 8 oktober 2024 vond in Amersfoort het symposium ‘Weer & Waterbeheer’ plaats. Daar werden de nieuwe neerslagstatistieken besproken die STOWA heeft laten afleiden van de nieuwste KNMI-klimaatscenario’s (2023). Dat gebeurde in het kader van het STOWA-programma ‘Meteo-onderzoek 2021-2024 ten behoeve van het waterbeheer’. Doel daarvan was het verder verbeteren van de meteorologische informatievoorziening voor het regionale waterbeheer. In 2024 werd gefocust op extreme neerslag, in 2025 worden statistieken voor meteorologische droogte opgeleverd.

Betrouwbare weerinformatie is voor waterschappen van levensbelang. Zeker nu het weer door klimaatverandering steeds grilliger wordt. Er is grote behoefte aan accurate weersvoorspellingen om adequaat te kunnen handelen bij naderende piekbuien. Maar ook aan goede neerslagstatistieken voor het weer van nu én de toekomst, om door te rekenen hoe watersystemen reageren bij hevige regenval, en welke maatregelen je kunt nemen om de systemen klimaatrobuust in te richten. Om die reden werden in het programma niet alleen nieuwe klimaatstatistieken afgeleid, maar werd ook de praktische toepasbaarheid onderzocht van droogtestatistieken en seizoensverwachtingen in het regionale waterbeheer. Verder werd een analyse gedaan van de betrouwbaarheid van weersverwachtingen.

De nieuwste neerslagstatistiek geeft de karakteristieken weer van extreme neerslaggebeurtenissen voor 2033, 2050, 2100 en 2150, voor duren vanaf 10 minuten tot en met negen dagen, zowel jaarrond als voor de winterperiode. Om de nieuwe toekomststatistiek goed te kunnen afleiden, hebben de onderzoekers eerst onderzocht of de basisstatistiek voor het huidige klimaat nog representatief was. Deze statistiek vormt samen met de KNMI-klimaatscenario’s 2023 namelijk de basis voor de klimaatstatistiek. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat de ‘oude’ basisstatistiek (daterend uit 2019), niet hoefde te worden aangepast. De belangrijkste conclusie is dat de getallen in de nieuwe neerslagstatistiek in lijn zijn met de hoeveelheden extreme neerslag die waren berekend op basis van de KNMI-klimaatscenario’s uit 2014.

Vergeleken met het huidige klimaat neemt de extreme neerslag bij korte duren (een dag of minder) toe: van drie procent in het lage klimaatscenario (alle zichtjaren) tot 33 procent bij het hoge scenario in het zichtjaar 2150. Bij neerslagduren vanaf vijf dagen en meer zie je ook een toename. Deze toename is lager, tot 15 procent bij het hoge scenario in 2150. Dat extreme neerslag toeneemt, betekent ook dat een extreme gebeurtenis vaker zal voorkomen. De neerslag die nu eens in de tien jaar valt, valt in 2050, 2100 en 2150 eens in de negen jaar in het lage scenario en eens in de drie jaar in 2150 in het hoge scenario.

Zichtjaar

Laag (L)

Midden (M)

Hoog (H)

2033

1%

-

-

2050

3%

5%

7%

2100

3%

10%

23%

2150

3%

11%

33%

De verwachte toename van de hoeveelheden neerslag t.o.v. het huidige klimaat. De scenario’s L, M en H geven de bandbreedte aan waarbinnen het Nederlandse klimaat in de toekomst kan veranderen. De scenario's zijn gekoppeld aan de hoeveelheden broeikasgassen die worden uitgestoten.

De neerslagstatistiek is voor de waterschappen van groot belang om hun watersystemen te testen op extreme neerslag (de zogenaamde NBW-normen) en om door te rekenen wat het effect is van maatregelen om die klimaatrobuuster te maken. Denk daarbij bijvoorbeeld aan extra waterberging of grotere gemaalcapaciteit. Ook kan op basis van deze statistiek de gewenste compensatie worden berekend als er ergens meer verhard oppervlak bijkomt.

De resultaten van het project ‘Meteo-onderzoek ten behoeve van het waterbeheer’ zijn vervat in zes deelrapporten, te weten:

Programmamanager Watersystemen Michelle Talsma

“Hoe weeg je ‘te nat’ en ‘te droog’ tegen elkaar af?”

“We hebben te maken gehad met een aantal extreem droge jaren, maar 2024 was uitgerekend extreem nat. De periode van watertekorten lijkt dan weer even ver weg. Toch is het belangrijk om kennis te blijven ontwikkelen over zowel te natte als te droge situaties. Liefst in samenhang natuurlijk. Eén van de kennisvragen in het programma DROOGTE! (zie onder, red.) is hoe je ‘te nat’ en ‘te droog’ tegen elkaar afweegt, en welke keuzes je daarin als waterbeheerder maakt. Voor wateroverlast zijn er normen, met alle mitsen en maren. Bij sommige waterbeheerders is er ook behoefte aan een droogtekader of norm. We gaan kijken of zoiets kan helpen.”

Wat deden we nog meer op het gebied van klimaatadaptatie?

DROOGTE!
Op zoek naar een nieuwe balans tussen (te) nat en (te) droog

Het programma DROOGTE! van STOWA moet praktische kennis en inzichten opleveren om de effecten van droogte en verdroging te verminderen. Liefst structureel. Het programma, gestart in 2023, leverde in 2024 de eerste concrete resultaten op.

Het wordt steeds duidelijker wat de gevolgen zijn van langdurige droogte. Niet alleen op landbouw en natuur, maar ook op drinkwatervoorziening en waterkwaliteit. Deze droogte ­– een (extreem) tekort aan neerslag – komt bovenop ‘verdroging’: menselijke ingrepen die leiden tot (te) lage grondwaterstanden en het wegvallen van kwel in natuurgebieden. De afgelopen jaren werd het belang van voldoende zoet water voor landbouw, natuur en drinkwatervoorziening steeds urgenter. Nederland kreeg meerdere keren te maken met extreem droge periodes. Waterbeheerders in Nederland moeten van ‘kampioen water afvoeren’ ‘kampioen water vasthouden’ worden. De centrale vraag is natuurlijk: hoe doe je dat? Dat is precies de vraag waar het programma DROOGTE! zich op richt. De in het programma geformuleerde vragen zijn deels technisch-inhoudelijk van aard (bijvoorbeeld effecten of afwegen van maatregelen), maar ook juridisch (bijv. infiltratiewet) en bestuurlijk. De vragen zijn uitgewerkt in concrete projecten.

In het kader van het programma werd in 2024 onder meer een afwegings­kader inlaat gebiedsvreemd water in natuurgebieden ontwikkeld. Bij droogte staan waterbeheerders en terreinbeheerders vaak voor de keuze: accepteer ik droogte in een natuurgebied, of kies ik ervoor om water in te laten van andere (veelal mindere) kwaliteit? Het afwegingskader helpt om hierin een keuze te maken. Begin 2025 werd het afwegingskader in een webinar toegelicht en in een aantal werksessies konden de deelnemers er zelf mee aan de slag.

Binnen het programma werd ook een aantal eerder ontwikkelde beleids­instrumenten onder de loep genomen om te kijken of deze nog toepasbaar zijn – al dan niet aangepast – op de vraagstukken van nu. Kortom: welke kennis en inzichten zijn in het recente verleden (1980 – 2010) ontwikkeld over het omgaan met droogte, verdroging, zoetwatervoorziening en wateroverlast in relatie tot ruimtelijke ordening? In hoeverre zijn deze (her)bruikbaar in de huidige maatschappelijke context? De uitkomsten zijn vervat in het STOWA-rapport ‘Terug naar de Waterbasis (…) dat begin 2025 uitkwam.

STOWA liet in het kader van het programma DROOGTE! in 2024 handelings­perspectieven ontwikkelen voor de manier waarop waterbeheerders in de praktijk om kunnen gaan met de zoetwatervoorziening bij toenemende en grilliger wordende zoet-zoutdynamiek door de gevolgen van klimaat­verandering. De handelingsperspectieven zijn uitgewerkt in de vorm van een Exceltool die begin 2025 werd opgeleverd. Om het werken met de tool te faciliteren werd er een werksessie georganiseerd. Ook werd er een speciale instructievideo over opgenomen.

Nationaal Onderzoeksprogramma Broeikasgassen Veenweiden krijgt een vervolg

Het Nationaal Onderzoeksprogramma Broeikasgassen Veenweiden (NOBV), waarvoor STOWA namens het ministerie van LVVN gedelegeerd opdrachtgever is, doet sinds 2019 onderzoek naar broeikasgasemissies uit veen en de effecten van emissiebeperkende maatregelen. Het NOBV had oorspronkelijk een looptijd van vijf jaar en liep eind 2024 af. He programma krijgt een vervolg tot en met 2028.

In het Klimaatakkoord van de overheid zijn afspraken gemaakt over het beperken van de CO2-uitstoot in Nederland. Een van de oorzaken van CO2-uitstoot is de afbraak (oxidatie) van veen in het Nederlandse veenweidegebied, door ontwatering. Die bijdrage wordt geschat op 2 á 3 % van de totale Nederlandse emissie. Veenafbraak is een natuurlijk proces waarbij zuurstof binnendringt in de bodem met als gevolg dat bacteriën het veen afbreken. Het veen verdwijnt door dit proces in de vorm van CO2. Dit leidt tevens tot bodemdaling. Daarnaast kunnen uit veenbodems methaan (CH4) en lachgas (N2O) vrijkomen.

Voor veenweiden is in het Klimaatakkoord een reductie van de jaarlijkse emissie met 1,0 Mton in 2030 vastgelegd. Maar wat is nu feitelijk de huidige emissie uit veengebieden? Wat zijn de effecten van verschillende maatregelen tegen bodemdaling op broeikasgasuitstoot? Hoe werken de maatregelen die zijn ontwikkeld, of nog ontwikkeld worden, om emissies te beperken? En welke rol spelen bijvoorbeeld bodemleven en veentype bij de veenafbraak? Deze vragen werden onderzocht in het NOBV.

In september 2024 werden de resultaten van het programma gedeeld tijdens een speciaal slotcongres. Daar bleek dat er behoefte was aan een vervolg op het programma, omdat er nog veel vragen onvoldoende beantwoord waren. Zo kwamen er tijdens het programma nieuwe emissiebeperkende maatregelen in beeld, waar het onderzoek nog maar net naar gestart is. Denk aan het inbrengen van klei in veen en greppelinfiltratie. Ook is volgens kenners meer onderzoek nodig naar emissies uit natuurgebieden, natuurontwikkeling en natte teelten.

Het vervolg op het NOBV duurt vier jaar. Het vervolgprogramma wordt volledig gefinancierd door het ministerie van LVVN.

Op zoek naar de juridische mogelijkheden van waterschappen voor aanpak bodemdaling in veenweiden

STOWA liet in 2024 onderzoek doen naar de juridische mogelijkheden die waterschappen hebben voor het aanpakken van bodemdaling in veenweiden. Dat gebeurde in het kader van het STOWA-programma Veen en Water. Uit de studie blijkt dat waterschappen binnen hun watersysteemtaak veel kunnen doen. Maar keuzes over bijvoorbeeld het wijzigen van functies moeten provincie en gemeenten maken.

Bodemdaling (onder andere als gevolg van oxidatie van veen) leidt tot emissies van broeikas­gassen en kan daarnaast andere nadelige gevolgen hebben, zoals het verzakken van woningen, wegen en waterkeringen. Waterschappen worstelen met de vraag wat hun rol is bij het tegengaan van bodemdaling, en tot hoe ver hun taken en verantwoordelijkheden reiken. Het tegengaan van bodemdaling is immers geen expliciete taak van het waterschap. De peilbesluiten van waterschappen zijn wel een belangrijk instrument om waterpeilen in veengebieden te wijzigingen. Deze wijzigingen moeten vanuit de waterbeheertaak onderbouwd worden. Naast peilbesluiten hebben waterschappen als instrumenten ook het waterbeheerprogramma, vergunningen, toezicht en handhaving ter beschikking in relatie tot bodemdaling en broeikasgasemissies, zoals het rapport laat zien – mits passend binnen de doel­stellingen van het waterbeheer.

Omdat er sprake is van een maatschappelijke opgave die breder is dan de taken van het waterschap, keken de onderzoekers niet alleen naar de taken, bevoegdheden en instru­menten van waterschappen. Ook werd geschetst wat de taken en bevoegdheden van provincies en gemeenten zijn. Juist zij hebben in de sfeer van de ruimtelijke ordening veel bevoegdheden en zij staan aan de lat om besluiten te nemen over het wijzigen van functies in het landelijk gebied. De bevindingen in dit rapport zijn getoetst in een aantal praktijkcasussen.

Het programma Veen en Water is opgezet om veenwaterschappen te ondersteunen bij de benodigde veranderingen om het waterbeheer in veenweidegebieden vorm te geven. Naast de meer inhoudelijke vraagstukken over het waterbeheer, zijn er ook vragen over de taken en bevoegdheden van waterschappen in relatie tot bodemdaling en de beperking van de broeikasgasemissies.

Klimaatadaptatie

Nieuwe neerslagstatistieken voor het waterbeheer

Nieuwe neerslag­statistieken voor het waterbeheer

Op dinsdag 8 oktober 2024 vond in Amersfoort het symposium ‘Weer & Waterbeheer’ plaats. Daar werden de nieuwe neerslagstatistieken besproken die STOWA heeft laten afleiden van de nieuwste KNMI-klimaatscenario’s (2023). Dat gebeurde in het kader van het STOWA-programma ‘Meteo-onderzoek 2021-2024 ten behoeve van het waterbeheer’. Doel daarvan was het verder verbeteren van de meteorologische informatievoorziening voor het regionale waterbeheer. In 2024 werd gefocust op extreme neerslag, in 2025 worden statistieken voor meteorologische droogte opgeleverd.

Betrouwbare weerinformatie is voor waterschappen van levensbelang. Zeker nu het weer door klimaatverandering steeds grilliger wordt. Er is grote behoefte aan accurate weersvoorspellingen om adequaat te kunnen handelen bij naderende piekbuien. Maar ook aan goede neerslagstatistieken voor het weer van nu én de toekomst, om door te rekenen hoe watersystemen reageren bij hevige regenval, en welke maatregelen je kunt nemen om de systemen klimaatrobuust in te richten. Om die reden werden in het programma niet alleen nieuwe klimaatstatistieken afgeleid, maar werd ook de praktische toepasbaarheid onderzocht van droogtestatistieken en seizoensverwachtingen in het regionale waterbeheer. Verder werd een analyse gedaan van de betrouwbaarheid van weersverwachtingen.

De nieuwste neerslagstatistiek geeft de karakteristieken weer van extreme neerslaggebeurtenissen voor 2033, 2050, 2100 en 2150, voor duren vanaf 10 minuten tot en met negen dagen, zowel jaarrond als voor de winterperiode. Om de nieuwe toekomststatistiek goed te kunnen afleiden, hebben de onderzoekers eerst onderzocht of de basisstatistiek voor het huidige klimaat nog representatief was. Deze statistiek vormt samen met de KNMI-klimaatscenario’s 2023 namelijk de basis voor de klimaatstatistiek. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat de ‘oude’ basisstatistiek (daterend uit 2019), niet hoefde te worden aangepast. De belangrijkste conclusie is dat de getallen in de nieuwe neerslagstatistiek in lijn zijn met de hoeveelheden extreme neerslag die waren berekend op basis van de KNMI-klimaatscenario’s uit 2014.

Vergeleken met het huidige klimaat neemt de extreme neerslag bij korte duren (een dag of minder) toe: van drie procent in het lage klimaatscenario (alle zichtjaren) tot 33 procent bij het hoge scenario in het zichtjaar 2150. Bij neerslagduren vanaf vijf dagen en meer zie je ook een toename. Deze toename is lager, tot 15 procent bij het hoge scenario in 2150. Dat extreme neerslag toeneemt, betekent ook dat een extreme gebeurtenis vaker zal voorkomen. De neerslag die nu eens in de tien jaar valt, valt in 2050, 2100 en 2150 eens in de negen jaar in het lage scenario en eens in de drie jaar in 2150 in het hoge scenario.

Zichtjaar

Laag (L)

Midden (M)

Hoog (H)

2033

1%

-

-

2050

3%

5%

7%

2100

3%

10%

23%

2150

3%

11%

33%

De verwachte toename van de hoeveelheden neerslag t.o.v. het huidige klimaat. De scenario’s L, M en H geven de bandbreedte aan waarbinnen het Nederlandse klimaat in de toekomst kan veranderen. De scenario's zijn gekoppeld aan de hoeveelheden broeikasgassen die worden uitgestoten.

De neerslagstatistiek is voor de waterschappen van groot belang om hun watersystemen te testen op extreme neerslag (de zogenaamde NBW-normen) en om door te rekenen wat het effect is van maatregelen om die klimaatrobuuster te maken. Denk daarbij bijvoorbeeld aan extra waterberging of grotere gemaalcapaciteit. Ook kan op basis van deze statistiek de gewenste compensatie worden berekend als er ergens meer verhard oppervlak bijkomt.

De resultaten van het project ‘Meteo-onderzoek ten behoeve van het waterbeheer’ zijn vervat in zes deelrapporten, te weten:

Programmamanager Watersystemen Michelle Talsma

“Hoe weeg je ‘te nat’ en ‘te droog’ tegen elkaar af?”

“We hebben te maken gehad met een aantal extreem droge jaren, maar 2024 was uitgerekend extreem nat. De periode van watertekorten lijkt dan weer even ver weg. Toch is het belangrijk om kennis te blijven ontwikkelen over zowel te natte als te droge situaties. Liefst in samenhang natuurlijk. Eén van de kennisvragen in het programma DROOGTE! (zie onder, red.) is hoe je ‘te nat’ en ‘te droog’ tegen elkaar afweegt, en welke keuzes je daarin als waterbeheerder maakt. Voor wateroverlast zijn er normen, met alle mitsen en maren. Bij sommige waterbeheerders is er ook behoefte aan een droogtekader of norm. We gaan kijken of zoiets kan helpen.”

Wat deden we nog meer op het gebied van energietransitie?

DROOGTE!
Op zoek naar een nieuwe balans tussen (te) nat en (te) droog

Het programma DROOGTE! van STOWA moet praktische kennis en inzichten opleveren om de effecten van droogte en verdroging te verminderen. Liefst structureel. Het programma, gestart in 2023, leverde in 2024 de eerste concrete resultaten op.

Het wordt steeds duidelijker wat de gevolgen zijn van langdurige droogte. Niet alleen op landbouw en natuur, maar ook op drinkwatervoorziening en waterkwaliteit. Deze droogte ­– een (extreem) tekort aan neerslag – komt bovenop ‘verdroging’: menselijke ingrepen die leiden tot (te) lage grondwaterstanden en het wegvallen van kwel in natuurgebieden. De afgelopen jaren werd het belang van voldoende zoet water voor landbouw, natuur en drinkwatervoorziening steeds urgenter. Nederland kreeg meerdere keren te maken met extreem droge periodes. Waterbeheerders in Nederland moeten van ‘kampioen water afvoeren’ ‘kampioen water vasthouden’ worden. De centrale vraag is natuurlijk: hoe doe je dat? Dat is precies de vraag waar het programma DROOGTE! zich op richt. De in het programma geformuleerde vragen zijn deels technisch-inhoudelijk van aard (bijvoorbeeld effecten of afwegen van maatregelen), maar ook juridisch (bijv. infiltratiewet) en bestuurlijk. De vragen zijn uitgewerkt in concrete projecten.

In het kader van het programma werd in 2024 onder meer een afwegings­kader inlaat gebiedsvreemd water in natuurgebieden ontwikkeld. Bij droogte staan waterbeheerders en terreinbeheerders vaak voor de keuze: accepteer ik droogte in een natuurgebied, of kies ik ervoor om water in te laten van andere (veelal mindere) kwaliteit? Het afwegingskader helpt om hierin een keuze te maken. Begin 2025 werd het afwegingskader in een webinar toegelicht en in een aantal werksessies konden de deelnemers er zelf mee aan de slag.

Binnen het programma werd ook een aantal eerder ontwikkelde beleids­instrumenten onder de loep genomen om te kijken of deze nog toepasbaar zijn – al dan niet aangepast – op de vraagstukken van nu. Kortom: welke kennis en inzichten zijn in het recente verleden (1980 – 2010) ontwikkeld over het omgaan met droogte, verdroging, zoetwatervoorziening en wateroverlast in relatie tot ruimtelijke ordening? In hoeverre zijn deze (her)bruikbaar in de huidige maatschappelijke context? De uitkomsten zijn vervat in het STOWA-rapport ‘Terug naar de Waterbasis (…) dat begin 2025 uitkwam.

STOWA liet in het kader van het programma DROOGTE! in 2024 handelings­perspectieven ontwikkelen voor de manier waarop waterbeheerders in de praktijk om kunnen gaan met de zoetwatervoorziening bij toenemende en grilliger wordende zoet-zoutdynamiek door de gevolgen van klimaat­verandering. De handelingsperspectieven zijn uitgewerkt in de vorm van een Exceltool die begin 2025 werd opgeleverd. Om het werken met de tool te faciliteren werd er een werksessie georganiseerd. Ook werd er een speciale instructievideo over opgenomen.

Nationaal Onderzoeks­programma Broeikas­gassen Veenweiden krijgt een vervolg

Het Nationaal Onderzoeksprogramma Broeikasgassen Veenweiden (NOBV), waarvoor STOWA namens het ministerie van LVVN gedelegeerd opdrachtgever is, doet sinds 2019 onderzoek naar broeikasgasemissies uit veen en de effecten van emissiebeperkende maatregelen. Het NOBV had oorspronkelijk een looptijd van vijf jaar en liep eind 2024 af. He programma krijgt een vervolg tot en met 2028.

In het Klimaatakkoord van de overheid zijn afspraken gemaakt over het beperken van de CO2-uitstoot in Nederland. Een van de oorzaken van CO2-uitstoot is de afbraak (oxidatie) van veen in het Nederlandse veenweidegebied, door ontwatering. Die bijdrage wordt geschat op 2 á 3 % van de totale Nederlandse emissie. Veenafbraak is een natuurlijk proces waarbij zuurstof binnendringt in de bodem met als gevolg dat bacteriën het veen afbreken. Het veen verdwijnt door dit proces in de vorm van CO2. Dit leidt tevens tot bodemdaling. Daarnaast kunnen uit veenbodems methaan (CH4) en lachgas (N2O) vrijkomen.

Voor veenweiden is in het Klimaatakkoord een reductie van de jaarlijkse emissie met 1,0 Mton in 2030 vastgelegd. Maar wat is nu feitelijk de huidige emissie uit veengebieden? Wat zijn de effecten van verschillende maatregelen tegen bodemdaling op broeikasgasuitstoot? Hoe werken de maatregelen die zijn ontwikkeld, of nog ontwikkeld worden, om emissies te beperken? En welke rol spelen bijvoorbeeld bodemleven en veentype bij de veenafbraak? Deze vragen werden onderzocht in het NOBV.

In september 2024 werden de resultaten van het programma gedeeld tijdens een speciaal slotcongres. Daar bleek dat er behoefte was aan een vervolg op het programma, omdat er nog veel vragen onvoldoende beantwoord waren. Zo kwamen er tijdens het programma nieuwe emissiebeperkende maatregelen in beeld, waar het onderzoek nog maar net naar gestart is. Denk aan het inbrengen van klei in veen en greppelinfiltratie. Ook is volgens kenners meer onderzoek nodig naar emissies uit natuurgebieden, natuurontwikkeling en natte teelten.

Het vervolg op het NOBV duurt vier jaar. Het vervolgprogramma wordt volledig gefinancierd door het ministerie van LVVN.

Op zoek naar de juridische mogelijkheden van waterschappen voor aanpak bodemdaling in veenweiden

STOWA liet in 2024 onderzoek doen naar de juridische mogelijkheden die waterschappen hebben voor het aanpakken van bodemdaling in veenweiden. Dat gebeurde in het kader van het STOWA-programma Veen en Water. Uit de studie blijkt dat waterschappen binnen hun watersysteemtaak veel kunnen doen. Maar keuzes over bijvoorbeeld het wijzigen van functies moeten provincie en gemeenten maken.

Bodemdaling (onder andere als gevolg van oxidatie van veen) leidt tot emissies van broeikas­gassen en kan daarnaast andere nadelige gevolgen hebben, zoals het verzakken van woningen, wegen en waterkeringen. Waterschappen worstelen met de vraag wat hun rol is bij het tegengaan van bodemdaling, en tot hoe ver hun taken en verantwoordelijkheden reiken. Het tegengaan van bodemdaling is immers geen expliciete taak van het waterschap. De peilbesluiten van waterschappen zijn wel een belangrijk instrument om waterpeilen in veengebieden te wijzigingen. Deze wijzigingen moeten vanuit de waterbeheertaak onderbouwd worden. Naast peilbesluiten hebben waterschappen als instrumenten ook het waterbeheerprogramma, vergunningen, toezicht en handhaving ter beschikking in relatie tot bodemdaling en broeikasgasemissies, zoals het rapport laat zien – mits passend binnen de doel­stellingen van het waterbeheer.

Omdat er sprake is van een maatschappelijke opgave die breder is dan de taken van het waterschap, keken de onderzoekers niet alleen naar de taken, bevoegdheden en instru­menten van waterschappen. Ook werd geschetst wat de taken en bevoegdheden van provincies en gemeenten zijn. Juist zij hebben in de sfeer van de ruimtelijke ordening veel bevoegdheden en zij staan aan de lat om besluiten te nemen over het wijzigen van functies in het landelijk gebied. De bevindingen in dit rapport zijn getoetst in een aantal praktijkcasussen.

Het programma Veen en Water is opgezet om veenwaterschappen te ondersteunen bij de benodigde veranderingen om het waterbeheer in veenweidegebieden vorm te geven. Naast de meer inhoudelijke vraagstukken over het waterbeheer, zijn er ook vragen over de taken en bevoegdheden van waterschappen in relatie tot bodemdaling en de beperking van de broeikasgasemissies.

Klimaatadaptatie

STOWA Publicaties

Hier vindt u de digitale uitgaven van STOWA waaronder het digitale magazine Ter Info.
Volledig scherm