Deze publicatie maakt gebruik van cookies

We gebruiken functionele en analytische cookies om onze website te verbeteren. Daarnaast plaatsen derde partijen tracking cookies om gepersonaliseerde advertenties op social media weer te geven. Door op accepteren te klikken gaat u akkoord met het plaatsen van deze cookies.

Innovatieprogramma geeft impuls aan goed meten verwijderingspercentages

Foto van een monsternemer bij een monsterkast

Monsternemer Joest Zijlstra van Waterproef aan het werk bij een monsterkast

Een belangrijke bijvangst van het IPMV is dat de methoden om de aanwezigheid van microverontreinigingen in afvalwater te meten, zijn verbeterd. “Tijdens het programma ontdekten we dat de metingen verre van nauwkeurig waren. Dan kun je dus ook niet bepalen hoe goed een technologie werkt”,  licht Mirabella Mulder toe.

“Om te kunnen beoordelen hoe goed een zuivering werkt, moet je het influent en effluent van een rwzi met elkaar vergelijken. Dat deden we voorheen door monsters te nemen en die te analyseren. Daarbij viel het ons op dat de verwijderingsrendementen enorm verschilden. Dat is raar, want voor andere stoffen is de zuivering een vrij stabiel proces. Bert Palsma en ik zijn vervolgens in gesprek gegaan met laboratoria. We hebben onderzoek gedaan en daarbij onder meer gekeken naar de voorbehandeling en de analyses zelf en de manier waarop je monsters neemt.” Daaruit bleek onder meer dat de huidige simultane (=gelijktijdige) bemonstering van influent en effluent van rwzi’s tot een grote onder- of overschatting van het actiefslibrendement leidt. Mirabella: “Om deze reden zal voor bemonstering van organische microverontreinigingen (micro’s) een aangepaste werkinstructie worden opgesteld. We houden daarbij beter rekening met de hydraulische verblijftijd in een rwzi. Wij hebben in Nederland veel last van regen. Als het een halve dag regent,  gaat de zuivering al anders functioneren. Dat houdt niet op als het stopt met regenen: de zuivering heeft nog een paar dagen last van een flinke regenbui.”

Verbeterpunten

Uit het STOWA-onderzoek bleek ook dat het bij de monstername zelf lang niet altijd goed gaat. Zo vallen de monsternamekasten vaak in storing. Mulder: “Dat moet en kan beter. Verder moet de kwaliteit van monstername zelf worden verbeterd. Hoe neem je een kwalitatief goed monster? Daar zijn opleidingen voor nodig en ook betere werkafspraken. Bijvoorbeeld over het onderhoud van monsternamekasten. Ook blijkt uit onze analyse dat er meer personele capaciteit nodig is om adequaat te kunnen meten en monitoren.”

Geen Europese meetvoorschriften

In het IPMV is bij de onderzoeken uitgegaan van een minimaal zuiveringsrendement voor microverontreinigingen van 70 procent. De vernieuwde EU-Richtlijn stedelijk afvalwater mikt straks waarschijnlijk op 80 procent. Mirabella Mulder vertelt dat zij daarbij uitgaan van de Zwitserse meetmethode. “Daar wordt gekeken naar de verwijdering van gidsstoffen die in ons afvalwater niet voorkomen. Gelukkig blijven er wel voldoende gidsstoffen over die wel in ons afvalwater voorkomen. Maar het wordt door dat hogere percentage lastiger om aan de nieuwe EU-eisen te voldoen.”

Innovatieprogramma geeft impuls aan goed meten verwijderingspercentages

Foto van een monsternemer bij een monsterkast

Monsternemer Joest Zijlstra van Waterproef aan het werk bij een monsterkast

Een belangrijke bijvangst van het IPMV is dat de methoden om de aanwezigheid van microverontreinigingen in afvalwater te meten, zijn verbeterd. “Tijdens het programma ontdekten we dat de metingen verre van nauwkeurig waren. Dan kun je dus ook niet bepalen hoe goed een technologie werkt”,  licht Mirabella Mulder toe.

“Om te kunnen beoordelen hoe goed een zuivering werkt, moet je het influent en effluent van een rwzi met elkaar vergelijken. Dat deden we voorheen door monsters te nemen en die te analyseren. Daarbij viel het ons op dat de verwijderingsrendementen enorm verschilden. Dat is raar, want voor andere stoffen is de zuivering een vrij stabiel proces. Bert Palsma en ik zijn vervolgens in gesprek gegaan met laboratoria. We hebben onderzoek gedaan en daarbij onder meer gekeken naar de voorbehandeling en de analyses zelf en de manier waarop je monsters neemt.” Daaruit bleek onder meer dat de huidige simultane (=gelijktijdige) bemonstering van influent en effluent van rwzi’s tot een grote onder- of overschatting van het actiefslibrendement leidt. Mirabella: “Om deze reden zal voor bemonstering van organische microverontreinigingen (micro’s) een aangepaste werkinstructie worden opgesteld. We houden daarbij beter rekening met de hydraulische verblijftijd in een rwzi. Wij hebben in Nederland veel last van regen. Als het een halve dag regent,  gaat de zuivering al anders functioneren. Dat houdt niet op als het stopt met regenen: de zuivering heeft nog een paar dagen last van een flinke regenbui.”

Verbeterpunten

Uit het STOWA-onderzoek bleek ook dat het bij de monstername zelf lang niet altijd goed gaat. Zo vallen de monsternamekasten vaak in storing. Mulder: “Dat moet en kan beter. Verder moet de kwaliteit van monstername zelf worden verbeterd. Hoe neem je een kwalitatief goed monster? Daar zijn opleidingen voor nodig en ook betere werkafspraken. Bijvoorbeeld over het onderhoud van monsternamekasten. Ook blijkt uit onze analyse dat er meer personele capaciteit nodig is om adequaat te kunnen meten en monitoren.”

Geen Europese meetvoorschriften

In het IPMV is bij de onderzoeken uitgegaan van een minimaal zuiveringsrendement voor microverontreinigingen van 70 procent. De vernieuwde EU-Richtlijn stedelijk afvalwater mikt straks waarschijnlijk op 80 procent. Mirabella Mulder vertelt dat zij daarbij uitgaan van de Zwitserse meetmethode. “Daar wordt gekeken naar de verwijdering van gidsstoffen die in ons afvalwater niet voorkomen. Gelukkig blijven er wel voldoende gidsstoffen over die wel in ons afvalwater voorkomen. Maar het wordt door dat hogere percentage lastiger om aan de nieuwe EU-eisen te voldoen.”

STOWA Publicaties

Hier vindt u de digitale uitgaven van STOWA waaronder het digitale magazine Ter Info.
Volledig scherm