Hoogleraar
Milieu en Duurzaamheid
Jan Willem Erisman:
Landbouwsysteem moet ingrijpend veranderen
Rendabel boeren in Nederland kan, met minimale belasting van bodem, lucht en water. En met behoud van biodiversiteit en een afwisselend landschap. Maar dan moet het systeem waarin boeren gevangen zitten, wel ingrijpend veranderen. Dat is de stellige overtuiging van hoogleraar Milieu en Duurzaamheid Jan Willem Erisman van de Universiteit Leiden. Het is ook voor waterschappers, die werken aan een goede ecologische waterkwaliteit en het realiseren van KRW-doelen, een hoopgevende boodschap.
Naast rwzi’s draagt vooral de agrarische sector bij aan de nutriëntenbelasting van het water, en dan met name de melkveehouderij. Het betrof in 2021 ongeveer 45 procent van de totale stikstof- en fosfaatbelasting van het oppervlaktewater (Bron: Emissieregistratie). Door het afschaffen van de derogatie moeten veehouders terug naar de norm van maximaal 170 kilogram stikstof (de ‘plaatsingsruimte’) uit dierlijke mest per hectare voor hun grasland. Dat is vooral op papier gunstig voor het terugdringen van de nutriëntenbelasting. Want melkveehouders mogen de (dierlijke) bemesting van hun grasland aanvullen met kunstmest tot de maximale gebruiksnorm van hun grasland. Minder dierlijke mest dus, maar meer kunstmest. De milieuwinst is hierdoor zeer beperkt. Daarom is ook vermindering van kunstmest nodig.
Voor veel akkerbouwers geldt iets soortgelijks met hun verschillende gewassen. Ook zij mogen nu vaak minder dierlijke mest gebruiken, maar kunnen dat wel aanvullen met kunstmest. Dat wordt echter beperkt, omdat sinds 1 januari zo’n 60 procent van het landbouwareaal (dat was 40 procent) is aangewezen als Nutriënten Verontreinigd gebied (NV-gebied). In deze gebieden mag sinds 1 januari 5 procent minder stikstof bemest worden. Vanaf 2025 gaat de totale gebruiksnorm voor mest met 20 procent omlaag in deze gebieden. Dit levert netto wel winst voor de waterkwaliteit op, aldus Erisman.
Inkrimpen veestapel
Het drastisch inkrimpen van de veestapel wordt vaak genoemd als oplossing voor de milieuproblemen die de sector veroorzaakt. Maar om de stikstofdoelen te halen en de waterkwaliteit te verbeteren, hoeven er niet eens per se veel minder koeien te komen, aldus Erisman. “Als je de input van krachtvoer en het gebruik van kunstmest afbouwt, kom je al een heel eind. Kunstmest zorgt voor de groei van eiwitrijk gras. Dat dient samen met eiwitrijk krachtvoer als voer voor de koeien. Maar minder eiwit in de koe betekent minder stikstof in de mest. Om de melkproductie op peil te houden - althans minder ver te laten dalen - moeten koeien meer buiten grazen. Dat vergt meer graslandmanagement en beter bodembeheer van de melkveehouders. Het spreekt hun vakmanschap aan.”
Tot het gaatje
Dat boeren tot het spreekwoordelijke gaatje gaan in hun productie en daarmee de omgeving veel te veel belasten is historisch verklaarbaar, aldus de hoogleraar. “De focus in de landbouw lag decennia op productie verhogen en op export. Daarbij was onvoldoende oog voor de omgeving, voor de impact op milieu en het landschap. Boeren zijn gevangen geraakt in een systeem waar iedereen aan hen verdient: de banken, de mechanisatiebranche, loonwerkers, afnemers. Als de boer steeds meer produceert, dan verdient iedereen er ook steeds meer aan. Terwijl het risico voor het grootste deel bij de boer ligt. Daar komt nog bij dat ons voedsel eigenlijk heel goedkoop in de winkels ligt. In de jaren vijftig maakte voedsel 40 procent uit van het huishoudbudget, dat is nu al decennia 10 procent. Boeren zitten dus behoorlijk klem”, zo analyseert Erisman.
Om uit deze spagaat te komen, is volgens Erisman een overheid nodig die het voortouw neemt met een consistent landbouwbeleid voor de lange termijn en met waardering voor de boer. “Hoe werk je toe naar een efficiënt landbouwsysteem met gezond, betaalbaar voedsel, minimale milieubelasting, een mooi landschap en een goed inkomen voor de boer? Dat is de kernvraag.”
Bijspringen
Minder produceren is beter voor bijvoorbeeld de waterkwaliteit, maar betekent ook minder inkomen voor de boer. “Ik besef dat dalende productie niet volledig wordt gecompenseerd door lagere kosten, zoals voor krachtvoer, kunstmest en mestafvoer in de melkveehouderij. De overheid moet hier met de marktpartijen bijspringen om samen een markt voor duurzame melk te creëren.” Wat zou helpen is dat de melkveehouderij meer grondgebonden wordt, zodat een melkveehouder alle mest van zijn koeien binnen de normen op eigen land kan brengen. Nu geldt dat voor maar 20 procent van de melkveesector. “Dat is in een klein land als Nederland met enorm hoge grondprijzen een lastig probleem. Maar het zou wel goed zijn om naar een meer grondgebonden veehouderij te streven.”
Optimale bodemkwaliteit
De belasting van het water met nutriënten is niet alleen in de veeteelt, maar ook in akkerbouwgebieden nog steeds een probleem. Akkerbouwers ontvangen geld voor mest van de veehouderij en gebruiken die graag voor hun gewassen. Erisman: “Akkerbouwers krijgen geld voor het uitrijden van de beste mest. Dus waarom zou je die niet maximaal gebruiken? In de praktijk blijkt dat voor gewassen lang niet altijd nodig. Hier zou de optimale bodemkwaliteit de basis moeten zijn. Dus niet overbemesten, maar een ruimere gewasrotatie en het toepassen van andere teeltsystemen. Dat vergt vakmanschap. Het vergt ook nog het nodige ontwikkelingswerk om duurzame systemen te ontwikkelen. En ook in deze sector zou duurzaamheid beter beloond moeten worden. Het is onwenselijk dat verse groenten en fruit in de winkel duur zijn, en bewerkt, vaak ongezond voedsel juist goedkoop. Dat zou andersom moeten zijn.”
Belangrijke rol
Erisman ziet zeker een belangrijke rol voor STOWA en de waterschappen weggelegd in het verduurzamen van het landbouwsysteem. “STOWA heeft een belangrijke onderzoeksrol. Wat betekenen landbouwkundige maatregelen voor het waterbeheer? Welke maatregelen zijn effectief? Met een duidelijke visie op bodem en water kunnen waterschappen aangeven waar je wat wel en niet kunt doen. Wat betekent bijvoorbeeld de verzilting van de kunststreek voor natuur en landbouw, voor de zoetwatervoorziening?”
Een perceel in de Vrouw Vennepolder waar geëxperimenteerd wordt met de verbouwing van rijst (mogelijk gemaakt door Land van Ons).
De hoogleraar haalt tot slot de veengebieden aan als voorbeeld. Daar moet het waterpeil omhoog om bodemdaling tegen te gaan en CO2-uitstoot te verminderen. “Melkveehouderij daar op de huidige schaal in stand houden is niet haalbaar. Maar wat kan daar dan wel? We dragen er als universiteit ook bij aan onderzoek met het Polderlab Vrouwe Venne. Ons doel daar is om de biodiversiteit en het veenweidelandschap te herstellen, waarbij boeren op een duurzame manier hun boterham kunnen verdienen. We experimenteren daar met nieuwe teelten, zoals veenmos, rijst en cranberries, en met nieuwe verdienmodellen.”
Ook STOWA onderzoekt overigens de toekomst van het veenweidegebied, met het oog op het verminderen van bodemdaling en CO2-emissies, dat gebeurt onder meer in het programma Veen en Water. Ook heeft STOWA een Deltafact laten opstellen over natte teelten in veengebieden. Wat STOWA verder doet op het gebied van waterkwaliteit en landbouw leest u elders in deze uitgave.
Artikel in het kort
Volgens Hoogleraar Milieu en Duurzaamheid Jan Willem Erisman is er wel degelijk een toekomst voor een type landbouw (met name veeteelt) in Nederland dat het milieu minimaal belast.
Daarvoor moet volgens hem het landbouwsysteem wel ingrijpend veranderen, aangejaagd door een consistent landbouwbeleid voor de lange termijn dat boeren zekerheid biedt.
De veranderingen leiden tot dalende productie. De dalende opbrengsten worden niet volledig gecompenseerd door lagere kosten voor boeren. Denk aan minder krachtvoer, kunstmest en mestafzet. De overheid moet met de marktpartijen bijspringen om het inkomen op peil te houden.
Hoogleraar Milieu en Duurzaamheid
Jan Willem Erisman:
Landbouwsysteem moet ingrijpend veranderen
Rendabel boeren in Nederland kan, met minimale belasting van bodem, lucht en water. En met behoud van biodiversiteit en een afwisselend landschap. Maar dan moet het systeem waarin boeren gevangen zitten, wel ingrijpend veranderen. Dat is de stellige overtuiging van hoogleraar Milieu en Duurzaamheid Jan Willem Erisman van de Universiteit Leiden. Het is ook voor waterschappers, die werken aan een goede ecologische waterkwaliteit en het realiseren van KRW-doelen, een hoopgevende boodschap.
Naast rwzi’s draagt vooral de agrarische sector bij aan de nutriëntenbelasting van het water, en dan met name de melkveehouderij. Het betrof in 2021 ongeveer 45 procent van de totale stikstof- en fosfaatbelasting van het oppervlaktewater (Bron: Emissieregistratie). Door het afschaffen van de derogatie moeten veehouders terug naar de norm van maximaal 170 kilogram stikstof (de ‘plaatsingsruimte’) uit dierlijke mest per hectare voor hun grasland. Dat is vooral op papier gunstig voor het terugdringen van de nutriëntenbelasting. Want melkveehouders mogen de (dierlijke) bemesting van hun grasland aanvullen met kunstmest tot de maximale gebruiksnorm van hun grasland. Minder dierlijke mest dus, maar meer kunstmest. De milieuwinst is hierdoor zeer beperkt. Daarom is ook vermindering van kunstmest nodig.
Voor veel akkerbouwers geldt iets soortgelijks met hun verschillende gewassen. Ook zij mogen nu vaak minder dierlijke mest gebruiken, maar kunnen dat wel aanvullen met kunstmest. Dat wordt echter beperkt, omdat sinds 1 januari zo’n 60 procent van het landbouwareaal (dat was 40 procent) is aangewezen als Nutriënten Verontreinigd gebied (NV-gebied). In deze gebieden mag sinds 1 januari 5 procent minder stikstof bemest worden. Vanaf 2025 gaat de totale gebruiksnorm voor mest met 20 procent omlaag in deze gebieden. Dit levert netto wel winst voor de waterkwaliteit op, aldus Erisman.
Inkrimpen veestapel
Het drastisch inkrimpen van de veestapel wordt vaak genoemd als oplossing voor de milieuproblemen die de sector veroorzaakt. Maar om de stikstofdoelen te halen en de waterkwaliteit te verbeteren, hoeven er niet eens per se veel minder koeien te komen, aldus Erisman. “Als je de input van krachtvoer en het gebruik van kunstmest afbouwt, kom je al een heel eind. Kunstmest zorgt voor de groei van eiwitrijk gras. Dat dient samen met eiwitrijk krachtvoer als voer voor de koeien. Maar minder eiwit in de koe betekent minder stikstof in de mest. Om de melkproductie op peil te houden - althans minder ver te laten dalen - moeten koeien meer buiten grazen. Dat vergt meer graslandmanagement en beter bodembeheer van de melkveehouders. Het spreekt hun vakmanschap aan.”
Tot het gaatje
Dat boeren tot het spreekwoordelijke gaatje gaan in hun productie en daarmee de omgeving veel te veel belasten is historisch verklaarbaar, aldus de hoogleraar. “De focus in de landbouw lag decennia op productie verhogen en op export. Daarbij was onvoldoende oog voor de omgeving, voor de impact op milieu en het landschap. Boeren zijn gevangen geraakt in een systeem waar iedereen aan hen verdient: de banken, de mechanisatiebranche, loonwerkers, afnemers. Als de boer steeds meer produceert, dan verdient iedereen er ook steeds meer aan. Terwijl het risico voor het grootste deel bij de boer ligt. Daar komt nog bij dat ons voedsel eigenlijk heel goedkoop in de winkels ligt. In de jaren vijftig maakte voedsel 40 procent uit van het huishoudbudget, dat is nu al decennia 10 procent. Boeren zitten dus behoorlijk klem”, zo analyseert Erisman.
Om uit deze spagaat te komen, is volgens Erisman een overheid nodig die het voortouw neemt met een consistent landbouwbeleid voor de lange termijn en met waardering voor de boer. “Hoe werk je toe naar een efficiënt landbouwsysteem met gezond, betaalbaar voedsel, minimale milieubelasting, een mooi landschap en een goed inkomen voor de boer? Dat is de kernvraag.”
Bijspringen
Minder produceren is beter voor bijvoorbeeld de waterkwaliteit, maar betekent ook minder inkomen voor de boer. “Ik besef dat dalende productie niet volledig wordt gecompenseerd door lagere kosten, zoals voor krachtvoer, kunstmest en mestafvoer in de melkveehouderij. De overheid moet hier met de marktpartijen bijspringen om samen een markt voor duurzame melk te creëren.” Wat zou helpen is dat de melkveehouderij meer grondgebonden wordt, zodat een melkveehouder alle mest van zijn koeien binnen de normen op eigen land kan brengen. Nu geldt dat voor maar 20 procent van de melkveesector. “Dat is in een klein land als Nederland met enorm hoge grondprijzen een lastig probleem. Maar het zou wel goed zijn om naar een meer grondgebonden veehouderij te streven.”
Optimale bodemkwaliteit
De belasting van het water met nutriënten is niet alleen in de veeteelt, maar ook in akkerbouwgebieden nog steeds een probleem. Akkerbouwers ontvangen geld voor mest van de veehouderij en gebruiken die graag voor hun gewassen. Erisman: “Akkerbouwers krijgen geld voor het uitrijden van de beste mest. Dus waarom zou je die niet maximaal gebruiken? In de praktijk blijkt dat voor gewassen lang niet altijd nodig. Hier zou de optimale bodemkwaliteit de basis moeten zijn. Dus niet overbemesten, maar een ruimere gewasrotatie en het toepassen van andere teeltsystemen. Dat vergt vakmanschap. Het vergt ook nog het nodige ontwikkelingswerk om duurzame systemen te ontwikkelen. En ook in deze sector zou duurzaamheid beter beloond moeten worden. Het is onwenselijk dat verse groenten en fruit in de winkel duur zijn, en bewerkt, vaak ongezond voedsel juist goedkoop. Dat zou andersom moeten zijn.”
Belangrijke rol
Erisman ziet zeker een belangrijke rol voor STOWA en de waterschappen weggelegd in het verduurzamen van het landbouwsysteem. “STOWA heeft een belangrijke onderzoeksrol. Wat betekenen landbouwkundige maatregelen voor het waterbeheer? Welke maatregelen zijn effectief? Met een duidelijke visie op bodem en water kunnen waterschappen aangeven waar je wat wel en niet kunt doen. Wat betekent bijvoorbeeld de verzilting van de kunststreek voor natuur en landbouw, voor de zoetwatervoorziening?”
Een perceel in de Vrouw Vennepolder waar geëxperimenteerd wordt met de verbouwing van rijst (mogelijk gemaakt door Land van Ons).
De hoogleraar haalt tot slot de veengebieden aan als voorbeeld. Daar moet het waterpeil omhoog om bodemdaling tegen te gaan en CO2-uitstoot te verminderen. “Melkveehouderij daar op de huidige schaal in stand houden is niet haalbaar. Maar wat kan daar dan wel? We dragen er als universiteit ook bij aan onderzoek met het Polderlab Vrouwe Venne. Ons doel daar is om de biodiversiteit en het veenweidelandschap te herstellen, waarbij boeren op een duurzame manier hun boterham kunnen verdienen. We experimenteren daar met nieuwe teelten, zoals veenmos, rijst en cranberries, en met nieuwe verdienmodellen.”
Ook STOWA onderzoekt overigens de toekomst van het veenweidegebied, met het oog op het verminderen van bodemdaling en CO2-emissies, dat gebeurt onder meer in het programma Veen en Water. Ook heeft STOWA een Deltafact laten opstellen over natte teelten in veengebieden. Wat STOWA verder doet op het gebied van waterkwaliteit en landbouw leest u elders in deze uitgave.
Artikel in het kort
Volgens Hoogleraar Milieu en Duurzaamheid Jan Willem Erisman is er wel degelijk een toekomst voor een type landbouw (met name veeteelt) in Nederland dat het milieu minimaal belast.
Daarvoor moet volgens hem het landbouwsysteem wel ingrijpend veranderen, aangejaagd door een consistent landbouwbeleid voor de lange termijn dat boeren zekerheid biedt.
De veranderingen leiden tot dalende productie. De dalende opbrengsten worden niet volledig gecompenseerd door lagere kosten voor boeren. Denk aan minder krachtvoer, kunstmest en mestafzet. De overheid moet met de marktpartijen bijspringen om het inkomen op peil te houden.